Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van de zeeën en wateren, in de nabuurschap van Constantinopole.Aan de Uitgeevers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
‘In de onderstelling, dat de volgende bijzonderheden, de vermaarde stad Constantinopole betreffende, veelen uwer Leezeren, in den tegenwoordigen toestand der zaaken in Europa, niet onaangenaam zijn zullen, heb ik dezelve, uit een onlangs uitgekomen Fransch Werk, bij verkorting overgenomen, vertaald, Ul. wel willen toezenden, in de verwagting, dat Gijl. aan mijnen arbeid wel een hoekje in Ul. geacht Mengelwerk zult willen inruimen. Ik ben, enz.’
Van den oorsprong van den Donau, niet verre van de grenzen van Frankrijk gelegen, tot aan de landen, alwaar in Rusland de Tanaïs en de Borysthenes ontspringen, neemen alle de rivieren van het Oostelijk Europa haaren loop na het wijduitgestrekt Meir, bij de Ouden onder den naam van Pontus Euxinus, heden ten dage bij dien van Zwarte Zee bekend. Door den engen doortogt, de Straat van Constantinopole, of de Thracische Bosphorus genaamd, stort de Zwarte Zee haare wateren in eene andere binnenlandsche Zee van kleine uitgebreidheid, de Propontis of de Zee van Marmora genaamd, die, op haare beurt, door de straat der Dardanellen of den Hellespont, gemeenschap heeft met den Griekschen Archipel, zijnde, gelijk bekend is, niets anders dan eene golf of zeeboezem der Middellandsche Zee. De voordeelen eener stad, welke deeze reeks van zeegemeenschap zou kunnen bestrijken, | |
[pagina 531]
| |
voordeelen, bij de Ouden reeds bekend, vallen heden ten dage in het oog van eenen ieder, minst gewoon zelfs om het groot geheel der Aardrijkskunde te omvatten. De stapelplaats zijnde van alle de koopwaaren, die langs den Donau, de Dnieper, de Dniester en de Don, over de Zwarte, na de Middellandsche Zee afzakken, is de stad van den grooten constantinus nog heden een punt van vereeniginge tusschen twee groote Vastlanden, die, onder haare muuren, bijkans elkander aanraaken, terwijl de Middellandsche Zee haar zoo goed als in de nabuurschap van het derde deel der Oude Waereld brengt. Halfrondswijze op zeven heuvelen gebouwd, overziet Constantinopole, aan de eene zijde, eene der schoonste havens der waereld, aan de andere zijde de Zee van Marmora, of de Propontis, met bekoorlijke eilanden bezaaid, nu eens met rotzen en bosschen, dan met hoven en steden omzoomd. De twee zeeëngten of straaten, die wij nader zullen doen kennen, naar twee havens gelijkende, omvangen dit prachtig Waterparterre. Uit de Zwarte Zee komende, ontdekt men ter regter en linkerzijde de Vuurbaaken van Europa en Asie, en van vooren de twee Forten Karipche en Porias, door den Baron de tott aangelegd, laatende tusschen elkander eene opening van ongeveer 480 ToisesGa naar voetnoot(*); dit is de mond van den Bosphorus. Aan de regterhand liggen de Cyaneesche of Symplegades-eilanden, zoo zeer gevreesd van de Ouden; het zijn vijf rotzen of eilandtjes aan de Europische kust. Eene mijl laager heeft de Straat eene breedte van 600 Toises tusschen de nieuwe Kasteelen van de Zwarte Zee, onder amurat den IV gebouwd. De hooge Reuzenberg maakt, aan de kust van Asie, een Voorgebergte uit, tegen over 't welk eene golf of inham ligt van bijna 2000 Toises. Batterijen, aan den voet van den Reuzenberg aangelegd, bestrijken de doorvaart der schepen. Aan de Europische zijde ligt het dorp Bouioukdéré, met zijnen vermaarden Platanus, en de hoogte, alwaar het gebeente der ter dood veroordeelde Viziers gestrooid wordt. Het kanaal wordt enger en is slegts 550 Toises wijd, tus- | |
[pagina 532]
| |
schen de oude Kasteelen van de Zwarte Zee, door bajazet den I gebouwd, en alwaar de doorvaarende schepen doorzogt worden. De beide oevers vertoonen eene aaneenschakeling van vlekken, dorpen en tuinen; allerwegen verheffen zich Belvederen en Kiosks, in 't midden van laurier-, wilde vijgen- en andere boomen, een fraai gezigt opleverende. 't Is eveneens, alsof men eene fraaie rivier bevoer. De grootste engte van het kanaal ontmoet men tegenover het Voorgebergte, Effendi-Bouroun genaamd; de wijdte is slegts 380 Toises. Van wegen de aanhoudende en geweldige schommeling des waters ter deezer plaatze heeft zij den naam van Duivelsstroom bekomen. In den Bosphorus wijzen de reizigers zeven stroomen aan, die van het zuid na het noord trekken, terwijl de doorgaande, dikmaals zeer geringe stroom, van het noord na het zuid loopt. Deeze tegenstroom ontmoet men vooral langs den oever. Onzes bedunkens moeten zij den zeelieden hinderlijk zijn in het berekenen van den voortgang hunner schepen, en dat het, diensvolgens, geringe moeite zoude kosten, in dit kanaal, 't welk vijf zeemijlen lang is, eene vloot, die hier den doortogt zou durven onderneemen, met kogels en bomben te verpletteren. Maar, vraagt men, zoude er geene mogelijkheid zijn, dat een Leger, van den kant van de Krim komende, op de kust van Europa of Asie voet aan land zette, aan geene zijde van den Bosphorus, en van den landkant de Batterijen bemagtigde, aangelegd om deeze engte te verdeedigen? De Heer le chevalier heeft, in zijne Reisbeschrijving, van deezen aanval eenen wenk gegeeven; en, volgens deezen Schrijver, zijn de Turken door de Fransche Ambassadeurs daarvan verwittigd. Ter voorkominge van dit gevaar, zoude men, veelligt, aan den Bosphorus, in plaats van enkele Batterijen, die getourneerd kunnen worden, twee regelmaatige Forten aanleggen, steeds door eene goede bezetting verdeedigd. Laaten wij thans in de verbeelding ons in den Archipel verplaatzen, ten einde om de naderingen van Constantinopole te onderzoeken, door de Straat der Dardanellen, of den Hellespont. Nu eens wijder, dan wederom naauwer dan de Bosphorus, vertoont dit kanaal eene zeer onregelmaatige kom. Aan den ingang, alwaar de | |
[pagina 533]
| |
Kaap Sigeus en de mond van de Simois de gedagtenis der heldeneeuwen vernieuwen, telt men 1900 Toises tusschen de nieuwe Kasteelen, in den jaare 1659, op bevel van mahomet den IV, gebouwd. Twee mijlen verder vormt Asie een Voorgebergte, 't welk het kanaal tot op de wijdte van 480 Toises vernaauwt. Dit is de Kepos-Bouroun der Turken, in de platte taal der Europische Zeelieden de Baardscheerderspunt, en waarschijnlijk het Dardanisch Voorgebergte der Ouden. Het ontleende zijnen naam van eene stad, dardanus geheeren, de naam van eenen der aloude fabelagtige Trojaansche koningen en helden. Het was de hoofdstad der Dardaniërs, eenen der stammen, uit welke het Rijk van Troje bestondt. De naam Dardanellen is slegts eene andere uitspraak van Dardaneïon, kunnende in 't Grieksch beteekenen eenen Tempel ter eere van dardanus gebouwd. Doch de twee Forten, welke heden dien naam draagen, en die insgelijks de Oude Kasteelen worden genaamd, liggen ten noorden van den grond van de stad Dardanus, op eene plaats, alwaar het kanaal 650, of volgens anderen 700 Toises wijd is. Eene mijl ten noorden van de Dardanellen wordt het kanaal eensslags verengd door een Voorgebergte van Asie; zoodat het, volgens danville, niet meer dan 300, of volgens anderen 340 Toises wijd is. Hier was het dat xerxes de twee Vastlanden vereenigde door middel van eene brug, die door het geweld der golven welhaast gesloopt wierdt. 't Is deeze engte, welke de jonge leander, door de liefde geleid, alle nachten overzwom. De legers van alexander en soliman deeden noordelijker den overtogt, in de nabijheid van Gallipoli. De twee steden Sestos en Abydos lagen niet op den grond der Dardanellen, zoo als gemeenlijk wordt gezegd. Abydos lag waarschijnlijk een weinig ten zuiden der punt, Nagara genaamd, tegenover welke ongetwijfeld de Tempel van venus stondt, ook de Toren van Hero geheeten. Een weinig ten noorden van den naauwen doortogt, aan eene kleine rivier, lag Sestos, niet verre van het dorp Yalova. Aldus kunnen de berigten der Ouden omtrent de wijdte van de Straat worden overeengdebragt. Strabo en herodotus rekenen zeven Olympische stadiën tusschen Abydos en den Europischen oever. Polybius schat de naauwste engte op twee groote koninklijke stadiën. Volgens strabo la- | |
[pagina 534]
| |
gen de havens van Abydos en Sestos dertig Olympische stadiën van elkander. ‘Om de plaats der brug van xerxes te vinden, moet men van Abydos een weinig de Propontis naderen (noordwaarts), of den tegengestelden weg inslaan, wanneer men van Sestos komt.’ Strabo heeft verder aangemerkt, dat men niet dan laveerende van de eene stad tot de andere kan komen, ter oorzaake van den sterken stroom. Deeze omstandigheid maakte van Sestos den sleutel van de Propontis; en deeze, meenen wij, zal de haven geweest zijn, in welke de Engelsche vloot zich heeft vereenigd, voordat zij de Batterij van de punt van Nagara voorbijstevende, van den stroom zich bedienende, die, volgens stabo, de vaart van Sestos na Abydos bevorderlijk is. Naa deezen engen doortogt, welken wij beschreeven hebben, wordt de Hellespont van nieuws wijder. De oevers liggen eene zeemijl van elkander; eerst bij Gallipoli wordt de afstand kleiner; de wijdte schijnt hier niet meer dan 950 Toises te zijn. Dit is de mond van de Propontis. Onzes inziens moet een kanaal, meer dan twaalf zeemijlen lang, en op zoo veele plaatzen zich tot op 3 of 400 Toises vernaauwende, aan den kant der Zee onverwinnelijk kunnen gemaakt worden. Maar ten allen tijde hebben de volken, die deezen doortogt in hunne magt wilden hebben, zorge gedraagen, met een sterk Leger op den Chersonesus of het Schiereiland zich neer te slaan, tegen het kanaal aan den kant van Europa stootende, en waarvan de ingang slegts 4600 voeten wijd is. Deeze was eene der schoonste veroveringen der Atheners; het was hunne voornaamste volkplanting. Eveneens dagten philippus en de Spartaanen over de belangrijkheid van dit Schiereiland. Ongetwijfeld zullen de Turken zorge draagen, om alle de ontwerpen, welke de Russen ten dien opzigte mogten beraamen, te voorkomen. Het verlies van den Chersonesus of het Schiereiland is de eenige gebeurtenis, waarvoor men te Constantinopole moet bedugt zijn. De opgaven der ouden en hedendaagschen krielen van tegenstrijdigheden in 't geen zij berigten omtrent de Stroomen van de Straat der Dardanellen en het kanaal van Constantinopole. Onzes bedunkens veranderen die stroomen met de jaargetijden en de verschillende temperatuuren der Middellandsche en Zwarte Zee. In de len- | |
[pagina 535]
| |
te moet het water der Zwarte Zee, zoeter en gevolgelijk ligter zijnde geworden, een gedeelte van het water der Middellandsche Zee ontvangen, 't welk door zijne meerdere soortelijke zwaarte derwaarts wordt gevoerd door een benedenstroom, door den Graaf marsigli waargenomen. In den Bosphorus begint deeze stroom eerst ter diepte van acht of tien voeten beneden de oppervlakte van het water stand te grijpen. Polybius, die deeze vaarwaters met zoo veel naauwkeurigheids heeft opgenomen, verzekert, dat aan de oppervlakte van het kanaal, in weerwil van alle de tegenstrijdige stroomen, veroorzaakt door de stuitingen van het water tegen de blinde klippen, de algemeene strekking van den stroom na het zuiden loopt. Eene daadzaak, door aristoteles, plinius en tacitus verhaald, bevestigt hetgeen wij aangaande de verandering van de temperatuur der Zeeën gezegd hebben. In het voorjaar zwemmen de visschen uit de Middellandsche na de Zwarte Zee, om er hunne kuit te schieten; bij het naderen des winters keert eene tallooze menigte visschen na de Middellandsche Zee terug. Wat de Dardanellen aangaat, eenige hedendaagsche Schrijvers over de Scheepvaart maaken uitvoerig gewag van de stroomen, die binnenwaarts in de Straat schieten, en met grooten spoed de schepen na Constantinopole voortdrijven. Van den anderen kant berigten deeze zelfde Schrijvers, dat er uit de Straat sterke stroomen voortkomen, welke de zeelieden dikmaals noodzaaken, geruimen tijd in den ingang te laveeren, om niet tegen de rotzen geworpen te worden, op de kust van Troas of van Asie gelegen. Tournefort, een oordeelkundig waarneemer, verzekert, dat de voornaamste stroom zuidwaarts trekt, maar dat dezelve naauwelijks merkbaar is, wanneer de wind uit het zuiden waait. d'Arvieux en grelot, geachte reizigers, zeggen insgelijks, dat de scheepvaart meer van de winden dan van de stroomen afhangt. Bekend is het, dat de zeelieden, na Constantinopole vaarende, meestal langs de kust van Asie, en van daar na den Archipel wederkeerende, langs de kust van Europa koers zetten. Over 't geheel genomen is de eerstgenoemde niet zoo hoog en schelpagtig als de andere. De Zee van Marmora, of de Propontis, gestadig ge- | |
[pagina 536]
| |
schommeld door de invallende en doorloopende stroomen, drijft haare schuimende golven tegen de klippen van marmer en graniet, langs haare oevers liggende. Maar bij stil weder vertoont deeze kleine Zee eene der prachtigste vertooningen, die er in Europa zijn te vinden. Alsdan is zij haaren hedendaagschen naam waardig, in het Grieksch de blinkende Zee beteekenende, in tegenstelling van de Zwarte Zee, altoos met nevels overdekt. Eenige eilanden en schiereilanden van deeze Zee zouden voor de vijanden van Constantinopole zeer voordeelige stellingen opleveren. Van dien aart zijn de zeven zoogenaamde Prinsen-eilanden, uit rots geformeerd, voormaals door hunne goud-, azuur- en koper-mijnen bekend; zedert bewoond van godsdienstige Kluizenaars, en zelfs van Prinsesen, welken een tegenzin tegen het hoofsche leeven hadt bevangen; tegenwoordig met tuinen bedekt, werwaarts de Sultan de Turksche Grooten zomtijds in ballingschap zendt. Van dien aart is het schiereiland Cyzicus, voormaals de zetel eener Koopstad, welke strabo slegts in den tweeden rang naast Rome en Alexandrie plaatst; van dien aart is voorts het eiland Aloni, het Oud-Proconnesus der Ouden, een eiland, van eene voortreffelijke haven voorzien, en vrugtbaar in witten zeer geestrijken wijn; van dien aart, eindelijk, is Marmora, bij de Ouden onder den naam van Nieuw-Proconnesus bekend, en 't welk geheel uit wit albast schijnt te bestaan. Doch, om alle deeze punten te beslaan, moet men meester zijn van de Straat der Dardanellen. Aan den ingang van deeze Straat heerschen verschrikkelijke windvlaagen. Geen naauwkeuriger berigt daarvan geeft de Heer de grandpré, in zijne Zee-Geographie, dan reeds ovidius in zijne Tristia en homerus in zijne Iliade gedaan hadden. ‘De Noorde- en de Westewind, uit Thracie ontstaande,’ zegt de Vader der Dichteren, ‘doen de Zee zich spoedig verheffen, en vormen korte en springende golven. Zodanig was de ontroering en de onzekerheid, welke het hart der Grieken vervulde,’ enz. De Noordewind voertschoon weder mede, maar de Noordoostewind, uit de Zwarte Zee voortkomende, doet in Griekenland eene dikke lucht en regen ontstaan; deeze wind, door de Ouden Hellespontius of Hellespontische wind genoemd, waait regelmaatig, volgens aristoteles, alle voorjaaren; en 't | |
[pagina 537]
| |
was juist deeze wind, die den Engelschen in het uitloopen van de Straat begunstigde. Volgens d'arvieux en grelot waait de Zuidewind geduurende den winter. |
|