De reiziger Griffiths en de Turcomannische vrouw.
(Uit j. griffiths Travels in Europa, Asia Minor and Arabia.)
Tusschen Koniah en Ereklee doet zich eene romaneske vlakte op. Aan de noordzijde van dezelve hadt zich een Stam Turcomannen gelegerd. - Volstrekt melk behoevende, besloot ik mij derwaards te vervoegen, om die behoefte te voldoen. Hunne tenten naderde ik met een langzaamen stap en schijnbaare rustigheid. Verscheidene trok ik voorbij, zonder eenige waarschijnlijkheid te ontwaaren, dat ik in mijn oogmerk zou slaagen. Kinderen alleen ontdekte ik ter plaatze waar ik mij bevond. De Mannen waren, met hunne kudden van schaapen en geiten, op een zekeren afstand. - Verder gaande, zag ik eene Vrouwe, aan den ingang van eene kleine tent, bezig met het verrigten van eenig huislijk werk. Mij verzekerd houdende, dat eene vervoeging tot de gevoeligheid der Vrouwlijke Sexe, met betaamelijkheid, door iemand, die gebrek hadt, niet zou afgeweezen worden, hield ik haar mijn' ledigen houten drinknap toe, keerde denzelven om, begroette haar naar 's lands wijze, mijn verzoek door spreekende gebaaren aandringende.
De schoone Turcomanne bedekte schielijk haar aangezigt, en sloop in de tent. - Zij was alleen. - Ik deed geen stap verder; tot dat eene nieuwsgierigheid, welke af te keuren mij niet wel zou voegen, haar aanzette om van agter het behangzel der tent te gluuren. - Zij zag dat ik niets ergs bedoelde; mijn omgekeerde drinknap bleef getuigenis draagen van mijne behoeste, en eene herhaalde groete smeekte andermaal om haare gastvrijheid.
De vreesagtigheid haarer Sexe, de landsgebruiken, en zelfs de vrees van gevaar, weeken voor de goedaartigheid van haar hart. Zij keerde weder na het binnenste van de tent, kwam spoedig terug met eene melkkruik, en, tot mij naderende met een meer dan half afgewend oog, vulde zij mijnen drinknap tot den rand, en verdween. - Haar gedrag bevestigde mij de waarheid van alles, wat ik gehoord had wegens de goedhartigheid der Sexe, en versterkte mijn vertrouwen op de Vrouwen, geduurende het overige van mijne reis, wanneer ik eenig betoon van vriendschap behoefde onder Volken, vreemd van de wetten der Gastvrijheid. En ik mag er bijvoegen, dat ik mij in dit vertrouwen nooit te leur gesteld vond.