Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe voorzienigheid.
| |
[pagina 509]
| |
van; doch naa dusdanig eene behandeling maakt men niet ligt gebruik van dat verlof. Deeze ongelukkigen worden meestal openbaare hoeren, of zijn ook wel genoodzaakt, haar brood te bedelen. In den aanvang van mijn verblijf te Bremgarten (zegt de Schrijver van dit Verhaal) was ik getuige van dit haatelijk tooneel, en ik dagt dat de ijsselijkste misdaad, de kindermoord, hier algemeener zijn moest dan elders. Omtrent zes maanden daarna verhaalde ons de eerste Wethonder van Bremgarten, de Heer honègre, die ons dikmaals kwam bezoeken, het volgende geval. 's Morgens van den voorgaanden dag zag een rijke landman uit de nabuurschap, terwijl hij langs de Reuss liep, aan den oever dier riviere, een dennenhouten doos, door een rietbos vastgehouden. Hij nadert, grijpt de doos, opent dezelve, en vindt er een eerstgeboren dood kind in; hij brengt die doos bij den Wethouder, alwaar het verhaal van dit voorval in geschrift wordt gesteld. Eene Wet, niet minder vreemd dan de boven vermelde, beveelt in dit geval, op staande voet, een bezoek der matronen bij alle de jonge meisjes der stad, ten einde door een onderzoek, waaraan elk zich moet onderwerpen, te ontdekken, wie de schuldige zij. Spoedig verspreidt zich het gerugt van dit bezoek door eene kleine stad; het komt ter ooren der misdaadige, die, zonder tijd te verliezen, hoewel zij eerst 's morgens ten zes uure was bevallen, uit de stad vlugt, in de maand Februarij, en zich in de nabuurschap gaat verschuilen, althans zoo als men onderstelde. Hier eindigde het verhaal van den Heere honègre. Ziet hier het vervolg. Dit rampzalig schepzel nam de vlugt op de bergen, met sneeuw bedekt, zes mijlen van Bremgarten. De Wet beval, haar te vervolgen; men vondt haar op sterven liggende; men voerde haar terug na Bremgarten. Door de rijkelijk toegebragte hulp bekwam zij wederom; doch zij bleef verlamd aan de beide beenen. Men zette haar gevangen buiten de stad, in een toren, welken wij uit onze vensters zien konden. Bij haar eerste verhoor bekende zij alles; zij verhaalde, dat zij, tien maanden geleden, met het aanbreeken van den dag, zich alleen in het veld bevindende, met een man, welken zij nooit gezien hadt, zij zich door dien onbekende hadt laaten verleiden; dat zij eerst 's anderendaags hadt vernomen dat de man gehuwd was; dat zij toen haaren misslag verfoeide, en zedert dat oogenblik haaren verleider niet gezien hadt. Niettegenstaande haare misdaad, waren alle haare Regters met deeze ongelukkige om haare jonkheid (zij was nog geen zeventien jaaren oud) en om haare openhartigheid met haar begaan. Aan het einde van het verhoor deedt men den man, die, zonder haar te kennen, de aankondiging hadt gedaan, binnenstaan, om hem tegen haar te verhooren. Zoo dra de aanbrenger en de misdaadige in elkanders tegenwoordigheid waren verscheenen, vertoonden zij | |
[pagina 510]
| |
blijk van de uiterste verbaasdheid; het Meisje viel in flaauwte; haaren verleider en den vader van haar ongelukkig kind herkende zij in den Man, die haare misdaad hadt aangebragt. De Regters deeden al wat zij konden om het ongelukkig Meisje te behouden; men luisterde haar in, dat, indien zij, in het openbaar verhoor, alles ontkende, zij niet zou kunnen veroordeeld worden; doch zij volhardde bij haare bekentenis, verzogt om een Biegtvader, en bemoeide zich nergens mede dan met den dood. Haar vonnis wierdt haar aangekondigd, naar het gebruik deezer plaatze, niet in eene aanspraak, maar op eene zinnebeeldige wijze, door het breeken van een verzilverd stokje, en hetzelve aan haare voeten te werpen; dit bedrijf, met een somber stilzwijgen volvoerd, door eenen Regter in lang rouwgewaad gekleed, is een onherroepelijk doodvonnis. De Heer honègre verhaalde ons, op den dag haarer veroordeelinge, deeze bijzonderheden. Hij zeide ons, dat dit ongelukkig slagtoffer van een zwak oogenblik 's anderendaags zoude onthoofd worden. Hij voegde er nevens, dat er nooit in de stad zelve halsstraffe wierdt geoeffend, en dat er zelfs geene plaats in de nabijheid was, daartoe afgezonderd, maar dat, naar landsgebruik, met het aanbreeken van den dag, door het lot zou beslist worden, op welk stuk lands in dien oord het vonnis zou volvoerd worden. Wij allen merkten aan, dat het wel een zeer treffend voorval zijn zoude, indien het lot het land des verleiders aanwees. Dit gebeurde met er daad; de Heer honègre liet dit ons 's anderéndaags weeten; en de plegtige wijze, op welke de loting bij deeze gelegenheid geschiedt, gedoogt het geringste vermoeden van bedrog niet. Aldus voerde de Voorzienigheid dien man na den oever van de Reuss, om hem eene misdaad te doen aanbrengen, van welke hij de heillooze oorzaak was. Daarenboven wilde de Hemel, dat het land des verleiders met het bloed van zijn slagtoffer wierdt besproeid, en dat de verleider van de onschuld voortaan de vrugten van zijnen arbeid niet zoude kunnen inzamelen, zonder zijne misdaad en dit verschrikkelijk uiteinde zich te herinneren. Gaarne merkt het volk overal de werkingen der Voorzienigheid op, omdat het, in zijne eenvoudige leevenswijze, minder belangs dan wij heeft in het niet erkennen van dezelve. Zoo zeer was het volk te Bremgarten door alle de verwonderlijke omstandigheden van dit voorval getroffen, dat het de eigendommen des verleiders wilde gaan verwoesten; veel moeite kostte het, de onstuimigheid deezer eerste opwellinge te beteugelen. De schuldige hieldt zich verborgen, en op raad der Wethouderen zelve was hij genoodzaakt, zonder verwijl, dat is, voor een ei en een appel, zijne eigendommen te verkoopen, en voor altijd zijn vaderland te verlaaten. |
|