Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijStaatkundige oogslag op de koninkrijken Napels en Sicilie.De verwijfdheid en de losheid van zeden hebben meer landen verwoest dan de wapens der veroveraaren. Heilloozer was dik maals het goud in de handen der burgeren, dan het ijzer in de handen des vijands. Deeze waarheden staan geschreeven op de puinhoopen van Italie en Sicilie. Welke magtige volken heerschten er, nu vierentwintig eeuwen geleeden, in die schoone gewesten, alwaar wij de onbeduidende Monarchie van Napels zagen groeien en sterven! De legioenen van Rome beefden voor de Samniten; de vlooten van Karthago konden Afrika niet beschermen tegen de aanvallen van Syracuse; een leger van honderdduizend weerbaare mannen trok op uit de muuren van Crotona; Tarente zag men veertigduizend man wapenen in den oorlog tegen de Romeinen. Het licht der weetenschappen en der letteren scheen in deeze gewesten, toen Rome, nog barbaarsch, van de eerste kunsten des | |
[pagina 455]
| |
leevens onkundig was. 't Was hier, dat de godsdienstigste der Wijsgeeren, pythagoras, de strenge Sekte, bijgenaamd de Italiaansche, stigtte. Zijne leerlingen gaven wijze wetten aan meer dan één Gemeenebest. Maar de weelde verspreidde zich als eene pest onder de volken. Deeze landziekte hadt twee brandpunten: in 't Noorden Capua, welke hannibal tot de hoofdstad van Italie wilde maaken; in 't Zuiden Sybaris, wier naam de zinspreuk der verwijfdheid is geworden. Nog andere oorzaaken spanden aan ter verbasteringe van deeze volken. ‘Het Gemeenebest van Thurium,’ zegt strabo, ‘ging verloren, door het te veel verfijnen van zijne wetten, en het vermenigvuldigen van haar getal tot in 't oneindige.’ Sicilie, het vaderland der drogredenaaren, gaf, volgens cicero, de eerste voorbeelden van die pleitwoede en dwingelandij der Advokaaten, die er nog in onze dagen heerscht. Zelfs staan deeze gewesten met berugtheid bekend in de geschiedenis van het bederf van het Tooneel: want het was de Tarentynsche rhintanus, die het Treur-Blijspel bedagt; en de hedendaagsche Harlekein was onder eene andere benaaming aanweezig in de Klugtspelen, Atellanes genaamd, in Campanie uitgevonden. Deeze trekken wekten mijne andagt, door de historische overeenstemming, welke zij aan den geest voorstellen. De zelfde toevallen van zedenbederf hebben zich, naa een tijdverloop van twintig eeuwen, vertoond, bij de aloude Sybariten, en bij de hedendaagsche Napolitaanen. Waarom kwijnt dit doorluchtig zuidelijk Italie thans in eene volslagene nietmetälheid? Waarom is de Koning van Napels, met ruim zes millioenen onderdaanen, viermaal minder magtig dan de Koning van Deenemarken met minder dan drie millioenen? Waarom is de vloot des eerstgenoemden nooit boven de zes schepen van linie geklommen, terwijl de andere altijd van vierentwintig tot dertig heeft gehad? Waarom heeft de Koning van Napels slegts een inkomen van 30,000,000 livres, terwijl de Koning van Pruissen, in den jaare 1785Ga naar voetnoot(*), van een minder talrijk volk 100,000,000 trok? De zelfde zijn de oorzaaken deezer staatkundige nietsheid in alle landen, en in alle eeuwen. Zij moeten gezogt worden in de verwijfde zorgeloosheid der Gouvernementen, in de zedelijke magteloosheid der Natien, in haare onbeteugelde geneigdheid tot vermaaken, eene natuurlijke bron der luiheid, der onkunde en des zedenbederfs. In deezen toestand van Europa, waarin het Zuiden reeds een prooi scheen te weezen, aan het eerste volk van het Noorden ten beste gegeeven, welk de groote volksverhuizing | |
[pagina 456]
| |
zou bestaan te onderneemen, aanvaardde Frankrijk eensklaps van nieuws den scepter der Europische staatkunde, die reeds uit haare handen viel. Napoleon overheert alle vreeze, alle hoop en alle bestemmingen. In het Noorden maakt zijn vernuft de verlichte volken aan hem verknogt, doen zijne wapens de barbaarsche horden terug deinzen; in het Zuiden doet zijne schelluidende stemme de volken, in den schoot van den wellust ingeslaapen, ontwaaken, en roept hen terug tot hunne aloude deugden. Aan deeze wedergeboorte van het Zuiden wordt nu, ten aanzien van Italie, de laatste hand gelegd. De landen, die onder den Napolitaanschen scepter kwijnden, hernamen alle hunne natuurlijke belangrijkheid, door een der verbondene Staaten van het Fransche Keizerrijk te worden. Aan alle zijden van de zee bespoeld, schijnen zij den Koophandel en de Zeevaart te nodigen, om zich in hunne havens te komen vestigen. 't Was op een korten afstand van Napels, dat augustus de ligplaats zijner talrijke vloot voor de Middellandsche Zee bepaalde; zelfs in de oorlogen der Middeneeuwen zag men de vlooten van Napels en Amalfi met eere zich vertoonen. Wie kent het gelukkig Campanie niet? ‘Hier was het,’ zegt plinius, ‘dat de God des Wijnstoks en de Godin der Oogsten elkander tot een kampgevegt van weldaaden uitdaagden. Nergens draagen de olijfboomen voortreffelijker vrugten; nergens bevat de zee grooter overvloed van lekkere visch.’ 't Was onder deezen schoonen hemel, dat virgilius de geestverrukkingen zogt, welke hij niet vondt aan het hof van augustus. Zelfs nog ten huidigen dage geeft de grond dier provincie jaarlijks twee oogsten; maar de akkerbouw is er niet meer, 't geen dezelve onder de Romeinen, of zelfs ten tijde der Ostrogothen was. Nu veertig jaaren geleeden zag men te Napels den verschrikkelijksten hongersnood heerschen. Indien men in 't Zuiden in het Prinsdom van Salerne vorderingen maakt, ziet men met droefheid de uitgebreide woestijnen en besmettende moerassen de tuinen van Pestuin vervangen, die eertijds tweemaal 's jaars met lenteroozen gekroond wierden. Biferi rosaria Paesti. Calabrie verzendt nog olie, zijde, oranjeappelen en citroenen; doch deeze voortbrengzels konden driemaal overvloediger zijn, indien de opgezetenen de voordeelen van hun klimaat en de vrugtbaarheid des gronds te baat namen. Er heerscht aldaar de gelukkigste vereeniging van warmte en vogtigheid; de zeewinden verspreiden er de gezondheid. Alles tiert aldaar; het katoen en suikerriet slaagen er gelukkig. De keten der Apenijnen bevat valeien en vlakten, alwaar de weilanden nog onuitputbaar zijn, even als ten tijde van virgilius. ‘De nachtdauw,’ zeiden de Ouden, ‘doet aldaar de kruiden van nieuws uitloopen, welke het vee | |
[pagina 457]
| |
overdag hadt afgegeeten.’ Maar men ziet er slegts een gering overschot van die trotsche stieren, welke op de bergen van Lucanie graasden. De Napolitaansche paarden, vol vuur, met een edelen hals en fijn van gestalte, beantwoorden nog aan het portret, welk er de Zanger der Landgedichten van heeft opgehangen. De zeer dorre vlakten van Apulie leveren zeer voegzaame weiden voor de schaapen. Van hier dat de sijne wolle, welke deeze provincie na buiten verzendt, de voortreffelijkheid behoudt, welke horatius haar toeschrijft. De grond van Apulie wordt niet bevogtigd door den regen; de dauw vervangt diens plaats. Der oostkust mangelt het aan rivieren; men vindt er niet dan verzamelingen van brak water, in de bakken, door de Natuur in de kalkaartige rots uitgehouwen. De Ouden noemden Apulie ‘een dorstig land,’ siticulosa Apulia. Men heeft er uitgebreide zandvlakten, slegts met mirte- en geneverboom-boschjes bedekt. Intusschen zou de nijverheid die nadeelen kunnen te boven komen; nabij Barletta ziet men tuinen en wijngaarden op eenen zandgrond tieren; de wijn is eenigzins wrang; maar de komkommers smaaken er voortreffelijk, en worden heel na Napels verzonden. De Romeinen, het geleide eener diepe staatkunde volgende, verbooden in Italie het bewerken van mijnen, ten einde om geene handen van den landbouw en de kunsten af te trekken. Doch het zoude zijne nuttigheid hebben, te onderzoeken, of de Napolitaansche Apenijnen geen marmer, albast, ijzer en andere nuttige zaaken bevatten, in grooter overvloed, dan zijne luie bewooners schijnen te gelooven. Waarom zou men er geen steenkool vinden, die, in Apulie, het gebrek aan hout konde vergoeden? Men heeft de Eikebosschen van Monte-Gargano verwaarloosd, in de oudheid zoo vermaard; en in 't algemeen bezitten wij geene kundschap van de bosschen van het Apenijnsche gebergte. De provincie Abruzzo is weinig bekend; men verzekert ons, dat de peere- en andere vrugtboomen van de koude gewesten aldaar voortkomen, zoo wel als de saffraan, vlas en hennip. Waarschijnelijk is het, dat het Konmkrijk Napels, door Aardrijks- en Natuurkundigen naauwkeurig onderzogt wordende, aan zijn nieuw Gouvernement allerlei voordeelen zal aanbieden, deels tot den aanbouw van Koopvaardij- en Oorlogschepen, deels tot eene uitbreiding van den Landbouw, die den invoer van koorn uit Sicilie zoude noodeloos maaken, deels tot het oprigten van Haudwerken en Fabrieken, die de Napolitaanen zouden kunnen ontheffen van het koopen van lakens, lijwaaten, neteldoeken, en zelfs schoenen van Engelsch maakzel. In den staat, in welken een slegt bestuur het Koninkrijk Napels heeft gebragt, zoude het Sicilie bezwaarlijk kunnen | |
[pagina 458]
| |
missen. Dit Eiland voorziet de Napolitaanen van koom en fruit. Door zijne ligging bestrijkt het de Napelitaansche kusten; en de Siciliaanen, onderneemende en driftig van aart, zouden voor Napels mededingers, en zelfs geduchte vijanden kunnen worden. Gelukkig levert de straat van Messina, op het naauwst slegts eene halve mijl wijd, voor de Engelsche vlooten geene houdbaare ligplaats op, ter zaake van de geweldige kragt der stroomen, die aldaar loopen. Van hier dat de Siciliaansche natie waarschijnelijk niet de spijt zal ondervinden, van zich uitgeslooten te zien van de weldaaden, welke Prins joseph de bewooners van Napels aanbrengt. In de velden van Sicilie groeit het koorn tot zulk eene hoogte, en draagt zodanig eene menigte airen, dat het gezigt van onze schoonste oogsten in het oog eenes Siciliaans niets dan het beeld der onvrugtbaarheid vertoont. Het gebrek aan handen heeft, op dit Eiland, den voortgang des landbouws gestremd; en indien Sicilie nog heden de koornschuur van Italie zij, is het dit voordeel alleen verschuldigd aan het klein getal eeters, welke het bevat. Indien het, in plaats van 2,000,000 inwooners, 5,000,000 moest voeden, gelijk ten tijde der Romeinen, zoude het, zijnen akkerbouw op den tegenwoordigen voet blijvende, niet veel koorns om te verzenden hebben. Sicilie geeft nog overvloed van olie, vijgen, citroenen, limoenen, oranjeappelen, amandelen en pistaches. Julius cesar maakte, ter gelegenheid van zijne zegepraalende intrede te Rome, den wijn van Messina bekend; onder den naam van wijn van Faro heeft hij zijne vermaardheid behouden. Het aankweeken van de zelfde soort van wijnstokken hadt zich, ten tijde van plinius, tot aan Taormina verspreid. In onze dagen geeven de ommelanden van Syracuse een wijn van een zeer geachten smaak. In den jaare 1130 bragt rogerius de I de zijdewormen in Sieilie. Hoewel in dit opzigt overtroffen wordende van Piemont en Toskane, levert, egter, dit Eiland nog zeer fraaie zijde en in overvloed: het is de laatste toevlugt der Engelsche zijdefabrieken: eene reden te meer, om de bemagtiging daarvan belangrijk te maaken voor Frankrijk. Het suikkerriet is landeigen in het zuidelijk gedeelte van Sicilie; doch men verstaat er de kunst niet, om de suiker behoorlijk te zuiveren. De valeien van Enna zouden nog heden proserpina van de welriekendste en prachtigste bloemen voorzien. Het vee, welk in deeze schoone weiden graast, verdient nog den lof, door pindarus en theocritus daaraan gegeeven. Nog heden zuigen de bijen van den berg Hybla uit de thijmbloemen het reukwerk, waarmede zij haaren honig lieflijk maaken. De Aloë groeit vooral in overvloed rondom de Girgenti. Eenige Schrijvers hebben verzekerd, dat in de | |
[pagina 459]
| |
bosschen niet slegts de dadel-, maar ook de koffijboom wordt gevonden. Waarschijnelijk is het althans, dat het aankweeken van koffij en suiker op Sicilie voorspoedig zoude kunnen slaagen, indien men voegzaame liggingen verkoos. De bergen bevatten zeer schoon marmer, albast en agaathen, die te Trapani aanzienlijke fabrieken aan den gang houden. Zelfs de zee draagt het haare bij tot de rijkdommen der Siciliaanen; de thonijnen, even als ten tijde van aristoteles, speelen in de gemaatigde wateren, die de stranden van dit Eiland bespoelen; jaarlijks worden voor hun doodelijke strikken gespannen, zonder dat zij te minder daarom wederkeeren. Ook vischt men er sprot en kraalen. De Heer scrofani, een Siciliaan, verzekert, dat de uitgevoerde goederen uit dit Eiland bedraagen eene somme van 25,783,000 livres tournois, het eene jaar door het andere gerekend. Het koorn draagt tot deeze somme bij negen millioenen; de zijde vier millioenen; de citroenen, limoenen en oranjeappelen een millioen, achthonderdduizend livres; de olie van olijven twee millioen, en de wijn negenhonderdduizend livres. De beide Koninkrijken van Napels en Sicilie, onder den scepter van een' Franschen Prins vereenigd, zullen niet meer hunne vlag door Afrikaansche Zeeroovers zien hoonen; ongetwijfeld zullen zij een nationaal Leger hebben, 't welk onder beter krijgstucht staat en beter wordt verzorgd, dan thans plaats heeft; doch zij zullen bovenal eene Zeemagt hebben; een doel, door de Natuur zelve aangeweezen, als het belangrijkste voor eenen Staat, uit een schiereiland en verscheiden eilanden bestaande. Den koophandel deezer gewesten niet meer bij uitsluiting door de Engelschen gedreeven wordende, zal dezelve aan de groote landeigenaars een middel verschaffen, om van hunne landerijen meer voordeels te trekken, dan door het onderhouden van ledigloopende huisknegten. De landbouw en de fabrieken, niet langer door den invoer der uitlanders verminkt wordende, zullen na de velden en de kleine steden een gedeelte dier ledigloopers lokken, die de straaten der groote steden bevolken, en te Napels het lichaam der LazzaroniGa naar voetnoot(*) uitmaaken. Minder woest dan onbeschaafd, ver- | |
[pagina 460]
| |
dienen deeze lieden alle de aandagt eener verlichte Regeeringe. Eene wolk van Advokaaten verslindt het ersdeel der Napolitaansche Grooten, en in geen land ter waereld is de pleitzucht algemeener en verderflijker. Ontelbaar zijn de wetten; het is een doolhof, ter wijkplaatze dienende voor de gedrogten der Onregtvaardigheid en Kibbelaarije. Een algemeen Wetboek zal voor de Napolitaanen de eerste weldaad zijn. Kan men, in zodanig eene orde van zaaken, der Geestelijkheid kwalijk neemen, dat zij alleen, eertijds, van alle de klassen van den Staat, nijverheids genoeg heeft bezeten, om een aanzienlijk vermogen te verkrijgen, en genoegzaame spaarzaamheid om het te bewaaren? Een geluk, integendeel, is het, voor verscheiden Napolitaansche en Siciliaansche oorden, dat zij nog eenige Kloosters bevatten, wier bewooners, kundiger en gelukkiger dan de overigen, de beginzels van een goed landbouwkundig beleid hebben weeten te bewaaren. In Sicilie bezit de Geestelijkheid het derde gedeelte van alle de landeigendommen, en in het Koninkrijk Napels het vierde gedeelte. Het geleerd en geletterd Europa moet zich gelukwenschen met eene gebeurtenis, die ter beschikkinge der Franschen de schatten der Oudheid stelt, onder de puinhoopen van Herculanum en Pompeia begraaven; die vaten, die gereedschappen, die schilderijen, die huisgeraaden, welke, voor achttien eeuwen, ten gebruike van het meest verlichte volk dienden, 't welk er toenmaals in de waereld bestondt. Hoe groot zal de vreugde der vrienden der letteren zijn, wanneer de boekrollen, in die aloude steden gevonden, vertrouwd zullen worden aan den ijver onzer Hellenisten, ontrold, ontcijfferd en gedrukt! Welk een nieuwe glorie zal het tijdstip kenmerken, waarin de negentiende eeuw zich veelligt zal verrijkt zien met een honderdtal Grieksche en Romeinsche werken, wier naamen tot heden toe zoo veel vrugtelooze spijt verwekten! Indien menander ons de huislijke gebruiken der Atheners kwam schilderen; indien het graf ons de tedere gezangen wedergaf van eene sapho of eenen simonides, de gewijde liederen van eenen pindarus, de Iphigenia, den Laosoon, de Niobe van sophocles, den Thyestus van eenen varius, hoedanig eene nieuwe Hippocrene zou eensklaps het verdorde veld der letterkunde besproeien? Behalven titus livius en tacitus, zal men, waarschijnelijk, eenige nog waardiger overblijfzels van den onmeetelijken arbeid der Grieken wedervinden, aangaande de geschiedenis der oude volken en de natuurlijke weetenschappen: want de bewooners van Pompeia en Herculanum waren voor een groot gedeelte Grieken van afkomst, en het tijdstip der verwoestinge deezer twee steden is zeer onzeker, en waarschijnelijk naa de twee eerste oeuwen der | |
[pagina 461]
| |
Christen-jaartellinge voorgevallen: eene bijzonderheid, onlangs beweezen door de Heeren ignarra en dutheil, en die den kring onzer verwagtingen merkelijk uitbreidt. Volgens de laatste Volkstelling in 1803, bevatte het Koninkrijk Napels vier millioenen 973,502 inwooners; dat van Sicilie telde, in 't jaar 1800, een millioen 655,536 inwooners: te zamen 6 millioenen 629,038 zielen. |
|