| |
| |
| |
Proeve, om de beginzels van zamenstelling, als verbonden met landschaps-schilderij, op te helderen.
(Naar het Engelsch van Mr. edward dayes.)
Whoe'er thou art, whom those delights can touch,
Whose candid bosom the refining love
And I will guide thee to her fav'rite walks
And teach they solitude her voice to hear
And point her loveliest features to thy view.
| |
Algemeene waarneemingen.
Bij onderzoek zal men ontwaaren, dat de beginzels, welke een gedeelte der Kunsten bestuuren, zich tot alle andere uitstrekken, 't zij men in de Schilderkunst Landschappen maale, of Geschiedenissen door verwen vertoone. Noodig is het, in den beginne zulks aan te merken, daar het aanduidt, hoe zeer het eene gedeelte van het andere afhange, om een goed geheel te vormen. Door in overweeging te neemen, welke hinderpaalen zich opdoen tot het verkrijgen van kundigheid in dit fraai en behaaglijk gedeelte der Kunsten, zullen wij bevinden, dat zulks, even als in meest alle andere gevallen, ontstaat uit onkunde van het plan, 't geen wij te volgen hebben, en dikwijls uit verkeerde onderrigting. Zeer veel hangt het welslaagen af van eenmaal op den regten weg te zijn.
Veelen worden geleerd te gelooven, dat zij, door gedeelten na te schilderen, in staat zullen zijn om een geheel te vormen. Deeze dwaaling wordt, in zekere maate, ondersteund door veele ten toon gestelde schilderstukken. Weinige dingen strekken zo zeer ter benadeeling, als het volgen van kleine plans; veel te durven bestaan, is het kenmerk van waar vernuft: moeten wij in dit bestaan vallen, dat wij dan ten minsten vallen als phaëton!
De geschiktste middelen, om ons kundigheden in de
| |
| |
Kunsten te doen verwerven, zijn, eerst Schilderijen te beoefenen, en dan tot de Natuur de toevlugt te neemen, steeds bedagt, om aan den voorraad, dien wij uit de wijsheid van anderen vergaderen, zo veel oorspronglijks toe te voegen als wij door eigen vlijt verzamelen. Dan, hoewel het naschilderen noodzaaklijk moge weezen, zal men 'er weinig kundigheids door bekomen, behalven 't geen tot het handwerktuiglijke der kunst behoort. Hij, die best schildert, zal ook altoos best naschilderen; niemand kan hoope voeden van ooit groot in de kunst te zullen worden door enkel navolgen. Zodanig eene handelwijze moge ons leeren hoe wij kleuren moeten mengen; doch zulks verschilt zeer veel van de regte kunst om te schilderen. 't Is waar, wij moeten van de oorzaak tot het uitwerkzel besluiten; doch dit is eene wijze van onderzoek, zelden door den enkelen naschilder gevolgd.
Zamenstelling bevat in zich twee zaaken, die overweeging verdienen. Vooreerst, in zo verre dezelve de veranderingen betreft, welke plaats kunnen hebben in een gezigt; 't geen men zamenstellen noemt; en, ten anderen, in zo verre als het enkel 't werk der verbeelding betreft. Doch, naardemaal de beginzels van het eene het andere regelen, is het noodig, vast te stellen, dat men geene vrijheid neeme ten opzigte van een gezigt, die de algemeene trekken benadeelt. Onderscheide klompen aarde mogen den voorgrond op eene bevallige wijze breeken, en de toevallige daarstelling of uitlaating van eenig minder voorwerp staat geheel vrij. De gedaanten van bergen, als zij eene onbevallige vertooning zouden maaken, mogen deels in de schaduw gebragt, of deels door wolken omhuld worden, tot derzelver bedekking; men mag de schaduwen kunstig bezigen, om een welstandig licht te verkrijgen, schoon de voorwerpen zelve onbehaagelijk zijn.
Hoewel wij ons dus bepaald vinden in het schilderen van een gezigt, doet 'er zich eene groote ruimte op, om onzen smaak te betoonen in het schilderen der wolken, boomen, licht en donker, en de schikking van leevende voorwerpen. Eene zaak, hoogstnoodig in acht te neemen bij het invoeren van beelden, is, dat zij 'er in komen als een gedeelte uitmaakende van het vertoonde tooneel, en niet als bijhangzels, die in geen verband staan met het overige der Schilderije. Dagelijks
| |
| |
wordt de laatstgemelde misslag begaan, en strekt ten blijke van eene zwakke en beuzelagtige verbeeldingskragt. Een met elkander praatende man en vrouw, een eenzaame zeeman met een bundel goeds op den rug, of een arme visscher, en nu en dan een koe of twee, zijn de hoogste kragtsbetooningen van eeniger verbeelding. Door een weinig opmerkens kan men dusdanige ongerijmdheden vermijden, en in staat weezen om met gepastheid groepen in te brengen. Naardemaal persoonen van allerlei rang het land bewoonen, verschaft zulks eene groote verscheidenheid van beelden, aan welke men eene voegelijke maate van kieschheid en bevalligheid mag bijzetten. Is het onderwerp een landleeven, dan is het noodig, dat in de voorwerpen, schoon zij niet Arcadisch behoeven te weezen, het laage en gemeene zorgvuldig vermijd worde: het is der Schilderen pligt, de menschen op te luisteren, niet te vernederen; en, schoon de voorwerpen nederig zijn, behoeven zij niet laag te weezen.
Eene zaak, noodig om in dit opzigt uit te steeken, is, in de Schilderkunst, (gelijk in alle andere kunsten) te denken, dat een voorwerp van genoegzaame aangelegenheid is om al onze aandagt te verdienen: dit zal ons bewaaren voor het vervallen in eene slof- en slordigheid, en gevolglijk voor het van kwaad tot erger gaan. Dat men nimmer de waarneeming van Lord chesterfield uit het oog verlieze: ‘'t Geen waardig is door ons bewerkt te worden, is ook waardig dat wij het wél bewerken.’ Laag van de kunsten te denken, is, het middel om uit te munten, te derven. Men wagte zich voor het maar al te zeer heerschend denkbeeld, dat een groot vernuft niet bestaan kan zonder uitspattingen. Veelen der meest beroemde Meesters waren ook de gemaatigdsten in hunne leevenswijze. Onmaatigheid en kunstbeoefening kunnen niet in dezelfde ziel huisvesten, althans niet in zulk een graad, dat het een merkbaar voordeel geeve. Hij, die zijnen leevensloop aanvangt met de voldoening aan zinnelijke lusten, zal voor andere vermaaken ongevoelig worden, en eindelijk wegzinken in eenen nietsbeduidenden staat van bedwelming, waaruit hij zich niet kan opbeuren.
De Beelden in de woelige tafereelen van vernet zijn hoogst welgekoozen, en waardig met een kunstkeurig oog beschouwd te worden; en die in de Landschappen
| |
| |
van n. poussin leveren schoone voorbeelden op van den hooger stijl. Gainsborough is het éénig voorbeeld van het waarlijk landschapschilderlijke in Engeland, en ten aanziene van de beelden de aandagt waardig.
| |
Stoffen.
Over de Zamenstelling handelende, voor zo verre dezelve tot werken van Verbeelding betrekking hebbe, behelst zulks in zich een onderzoek na de gepaste voorwerpen, en dezelve zo te schikken, dat ze een Schilderstuk opleveren.
Door gepaste voorwerpen verstaat men de volmaaktste in hunne soort, gepaard met een welbeoordeeld aanwenden. Hier neemt eene onzer grootste moeilijkheden eenen aanvang, - de ontdekking van 't geen gepast is; en dit beschrijft een wijd veld van bedrijf: wie kennis gekreegen heeft van 't geen regt is, bevindt zich op den weg om te doen wat regt is. De grondslag van allen smaak is algemeen onderzoek, of een onderzoek na bijzonderheden en soorten: want schoon alle boomen (met weinig uitzondering) groen zijn, en die van het zelfde geslacht op elkander gelijken, on schoon bergen en rotzen eene bijzondere gedaante hebben, munten nogthans eenige boven andere uit; deeze hebbe men zorgvuldig uit te zoeken: want schilderen bestaat niet in de kunst om enkel de Natuur na te bootzen; maar vordert het behulp der Rede, om de volmaaktste haarer werken uit te kiezen, en wanstaltigheden te vermijden.
Dit beginzel van de Natuur in 't algemeen strekt zich uit tot de kleur en elk ander deel der kunst. De kennis daarvan is alleen te verkrijgen van de Natuur met behulp der Kunst; dat is, door aandagtig te letten op de onderscheidene voortreflijkheden, voorkomende in de Werken der beroemdste Meesters, en derzelver vergelijking met de Natuur. - Hierdoor zullen wij, met den tijd, in staat worden om derzelver schoonheden te gevoelen, en dan mogen wij onszelven aanmerken als op den weg om dezelve uit te drukken. Geen vlugtig of oppervlakkig beschouwen van eenig hoogberoemd Schilderstuk kan ons baaten; wij moeten 'er onze denkenskragt op inspannen, tot dat wij 't zelve, als 't ware, in alle deszelfs deelen ontleed, of ontdekt heb- | |
| |
ben, wat de oorzaak is van de uitwerking, welke het op ons deedt, als het éénig middel, om ons, in onze volgende kunstbewerkingen, in staat te stellen om op dezelfde gronden te werk te gaan.
Met oogmerk om ons onderzoek te ondersteunden, kan het niet dan zeer dienstig zijn, de bijzondere voortreflijkheden aan te wijzen, welke gevonden worden in de stukken van eenigen der beroemdste Landschapschilders. N. poussin zal, in eene groote maate, onze aandagt verdienen, uit hoofde van de waardigheid, welke hij in zijne stukken brengt; zijne gebouwen en beelden hebben geene wedergade. Titian's coloriet is rijk, en gaat gepaard met eene groote maate van ongedwongenheid; zijne boomen zijn schoon. G. poussin's bergen zijn grootsch, en hij maalt doorgaans een zeer fraaijen gezigteinder; de diepe gedeelten zijner stukken munten bijzonder uit, en het water is treffend fraai. De uitsprongen van salvator rosa verschaffen een voorbeeld van eene verbaazende vereeniging der deelen, betreffende het chiaro - scuro, het coloriet, de zamenmenstelling en gedaanten; terwijl zijne rotzen grootsch gevormd zijn, en alles vergezeld gaat van eene groote losheid des penseels. Het coloriet van claude is fijn, vergezeld van eene aartige zagtheid in de lugt; doch in zijne zamenstellen steekt de kunst dikwijls te sterk door, of, met andere woorden, zij zijn te over bearbeid, door het daar in brengen van te veel schoone partijen. Wilson's zamenvoegingen zijn grootsch, met eene kleurmenging, welke waarlijk op die van titian zweemt; licht en schaduw zijn onverbeterlijk schoon.
De Landschapsvoortreflijkheden hebbe men te zoeken in de Werken der Hollandsche en Vlaamsche Meesters, bovenal in die van rubens, wiens coloriet en chiaroscuro schoon zijn; bij teniers den Jongen, die in vastheid van hand en den waaren zilvertoon, gelijk men het noemt, zonder mededinger blijft. Cuyp schildert zagt, kleurt fijn; zijn vee steekt uit. Potter's beesten trekken en treffen het oog, en in zijne beste stukken heerscht eene diepte van coloriet. Beide de laatstgemelden voeren een fraai penseel, bezigen eene uitsteekend warme amberkleur, en treffen de boomen verwonderlijk. Bergmem en wouwerman steeken in beesten en anderzins uit. Canaletti's gebouwen zijn stout behandeld en fijn gekleurd. Dan, de uitmuntenheden van de onderscheide
| |
| |
Meesters op te tellen, zou een oneindige arbeid weezen; de gegeevene wenken mogen dienen om ons onderzoek ten leiddraad te dienen.
Wij mogen, zonder een onverschoonlijk verzuim te begaan, niet met stilzwijgen de verdiensten voorbijstappen van onze Engelsche Meesters gainsborough en barrett (om van nog leevenden niet te reppen.) De eerstgemelde steekt uit in losheid van behandeling, in de fraaije rustigheid zijner figuuren, in zijn chiaro-scuro en zagte kleurmenging; terwijl de laatstgenoemde het bijzonder character der boomen wonder kunstig treft, en in een wijkend deinzend verschiet uitsteekt. De drie groote Mannen, wilson, gainsborough en barrett, vormen eene school voor den kunstbeoefenaar, en strekken den Engelschen tot eer.
Zeker Schrijver noemt het schilderen een zesde zintuig: ongetwijfeld schenkt het den kunstenaar een genoegen, 't geen anderen niet smaaken, daar hij veele schoonheden opmerkt, door een gemeen oog geheel over 't hoofd gezien.
Daar deeze schoonheden de algemeene opmerking ontwijken, voegt het den kunstbeminnaar, dezelve niet te laaten voorbijgaan, zonder 'er zo veel van op te tekenen, als hem vervolgens kan te stade komen. Zonder dit te doen, en ons bij herhaaling tot de Natuur te vervoegen om nieuwe stoffe te zoeken, loopen wij gevaar van de hebbelijkheid te krijgen om ons eigen werk te herhaalen, en onze Schilderstukken zullen de zigtbaarste kenmerken draagen, dat ze voortkomen uit den schraalen voorraad onzer niet bij aanhoudenheid verrijkte denkbeelden.
Voor den kunstbeoefenaar wordt het een onvermijdelijke pligt, alle voorwerpen met een kunst-oog te beschouwen, van het paleis tot de boerenhut, van de met veele punten uitsteekende rots tot de vlakke aardzoode; de onderscheide soorten van boomen, de geringste plantgewassen, mogen niet onopgemerkt voorbij getreeden worden. Den Schilder komt alles te stade, het schoone en het verschriklijke, het ontzettend groote en het fraaije kleine; alles, alles moet voor het toekomend gebruik verzameld en weggelegd worden: dan, in onze naspeuringen van dien aart, moet niet het bijzonder voorwerp, maar de soort, ten onderwerpe onzer naspeuringe dienen.
| |
| |
Aan den hooger stijl van Landschapschilderen wordt door zommigen de naam van helden-stijl gegeeven, om denzelven van den herderlijken te onderscheiden. Onder de voorwerpen van den eerstgemelden mogen gebragt worden tempels, piramiden, bouwvallen van oude paleizen en kasteelen, altaaren enz., bergen met sneeuw overdekt of met wolken omgeeven, overhangende rotzen, groote steenklompen, als boven den grond uitsteekende, enz. - Tot den laatstgenoemden behooren hutten, digte bosschen, veldgezigten, enz. Men moge dit alles aanmerken als algemeene trekken; verder onderrigt hangt van vlijtige beoefening af.
Doen is zo noodzaaklijk als denken. Hij, die zijne dagen slijt in de Schilderstijlen van onderscheide Meesters te vergelijken, moge in 't einde een Kunstregter, maar zal nooit een Kunstenaar worden. - Groot voordeel zal men ontleenen, wanneer men dikwijls zijnen eigen arbeid met dien van anderen vergelijkt: die vergelijking zal ons stoffe geeven om ons te verheugen over onze vordering; of, 't geen een groote stap is om die te maaken, ons onze gebreken en tekortschietingen ontdekken.
(Het slot hiernaa.) |
|