bevaarbaare kanaal der Riviere in het drooge Saisoen. Hier bevonden zich de vaartuigen dikwijls in het grootste gevaar van tegen de rotzen te stooten; in 't bijzonder viel het moeilijk, als de Rivier, bovenal in den regentijd, gezwollen was, dezelve te vermijden, als men den stroom afvoer.
Terwijl de Rivier zich in deezer voege uitbreidde, groeide 'er een Eiland aan in het midden van haare bedding, 't welk, toen ik het de laatste keer zag, (in Januarij 1797) zich na Patergotta uitstrekte, vijf mijlen beneden Colgong, tot een zeer grooten afstand van de laatstgemelde plaatze; zijnde in het geheel acht mijlen lang, twee mijlen breed, en vervullende bijkans de geheele tusschenruimte, in het jaar 1779 door den hoofdstroom beslaagen.
De hoeveelheid van zand en aarde, welke de Rivier, om dit te wege te brengen, moet agtergelaaten hebben, is verbaazend, als men in aanmerking neemt, dat de diepte des waters, in het bevaarbaare gedeelte van de Ganges, menigmaalen meer dan zeventig voeten haalt, en de nieuwe Eilanden zich meer dan twintig voeten boven het waterpas des strooms verheffen. - Desgelijks zal zich de hoeveelheid van aarde, welke de Rivier heeft uitgehoold, om zich eenen nieuwen weg te baanen, niet min verbaazend voordoen. Eenig denkbeeld hiervan zal men zich kunnen vormen uit de peilingen, welke ik heb laaten doen nabij de rotzen, welke van zeventig tot negentig voeten veranderden. Indien wij 'er vier-en-twintig voeten bijvoegen voor de hoogte van den grond, die voorheen aan deeze rotzen kleefde, gelijk overgebleevene tekens uitwijzen, blijkt het, dat eene hoogte van honderd-en-veertien voeten aarde te deezer plaatze door den stroom is weggevoerd.
Ingevolge hiervan mogen wij opmaaken, dat de Ganges een groot gedeelte van het vaste land als 't ware onder haar beheer heeft, en dat het 'er verre af is om de bedding daarvan in den loop door Bengale als bestendig te mogen aanmerken.
De vertooning, welke eenige deezer Eilanden in de Ganges maaken, is zonderling landschap- en schilderagtig, indien niet geheel en al romanesk: want, schoon eene wijduitgestrekte vlakte bezwaarlijk de laatste benaaming konne verdienen, deelen nogthans veele dier Eilanden in eene maate van wild- en woestheid, welke de liefheb-