Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.Redevoering over wijsheid en rijkdom.
| |
[pagina 338]
| |
ware hij te bestempelen met den naam van eenen dwaas en ondankbaaren, die den overvloed wilde van de hand wijzen, welke zich hem aanbiedt, ter verkrijginge langs eerlijken weg. Doch, gemaatigdheid in de waardeering van den Rijkdom is het grootste sieraad voor een redelijk wezen. Zij is het, die een gevaarlijk overslaan der waage zal beletten. Wie deeze gemaatigdheid bij zich aankweekt en dan door de Voorzienigheid in ruime maate is bedeeld met de goederen deezer aarde, hij zal met hun gebruik vereenigen de opvolging van de voorschriften der Wijsheid, en zijn staat zal, buiten andere toevallen, zo gelukkig zijn, als dezelve in deeze onvolmaaktheid worden kan. Dit is nu, naar 't mij voorkomt, juist dat geene, wat ons wordt geleerd in het bondig gezegde van Davids wijzen Zoon, aan 't hoofd deezer Redevoeringe geplaatst. Laat ik eenige oogenblikken bij deszelfs overweginge verwijlen. Wijsheid zegt hier meer dan enkel schrander overleg ter bereikinge der voorgestelde bedoelingen. Spreeken wij, in onze taale, van Wijsheid, het is juist niet gezegd, dat wij daarbij tevens denken om Godsvrucht en Rechtschapenheid. Den, in zijn vak kundigen en doorslepenen, man noemen wij ras verstandig, om 't even tot welke einden hij zijne kunde en zijn gauw vernuft bezige. - Niet alzo in de Schriften die den schat der Openbaaringe bevatten, die niets prijzen of verheffen dan het geen den Allerhoogsten verheerlijkt; niet alzo in den mond des wijzen Predikers. Hier wordt bedoeld die Wijsheid, welke van boven is; die Wijsheid, waarvan het beginzel is de vreeze des Heeren; waarvan wij de korte beschrijving vinden in het Boek Job: Ziet! de vreeze des Heeren, dat is de Wijsheid; en het kwaad mijden, dat is Verstand. Deeze Wijsheid, nu, waarvan de hoofdbouwstoffe is de vreeze des Heeren, noemt de Prediker goed met een erfgoed, met eene ruime toedeeling van geld en goed, het zij door ervenis verkregen, of door 't geluk u toegeworpen, of met arbeid verdiend; en zij wordt gezegd, in verbinding met deezen zegen, uit te werken, dat iemand zich over de zonne verheugen kan. - De zon giet met haare koesterende en verlichtende straalen leven uit over het geschapendom; zij staat, verheven aan het firmament, een voorwerp der beschouwinge en be- | |
[pagina 339]
| |
wonderinge van elk redelijk gevoelig wezen; en alleen zij, die, weggerukt uit het rijk der levenden, in den schoot der aarde slaapen, zijn buiten het bereik van haaren invloed. - Zij strekt daarom den Prediker hier tot een zinnebeeld van het leven of levenslicht; zijn gezegde houdt dus in, dat Wijsheid met een erfgoed iemand in staat stelle om zich over zijn aanwezen op aarde te verblijden. Beide, Wijsheid en Geld, worden gezegd te strekken tot eene bescherminge. De Wijsheid, namentlijk, ons geheel gedrag regelende, beschermt ons tegen alle die rampen en wroegingen, welke, volgens het rechtvaardig en wijs bestel des Allerhoogsten, in den loop der dingen voortvloeien uit dwaasheid of ondeugd; terwijl het Geld beveiligt voor die grievingen, welke onafscheidelijk bevonden worden van deszelfs gemis; voor de onbehaaglijkheid der ontbeeringe en den last der drukkende zorgen der neeringe. Na deeze welverdiende lofbetuiginge komt de Prediker nog eens terug op de Wijsheid, vermeldende nog een voorrecht aan haar alleen eigen, ook buiten vereeniging met den Rijkdom: maar de Wijsheid geeft het Leven dien die ze heeft. Zij schenkt, reeds op zich zelf, vergenoegen en gemoedsrust; zij verplaatst in dien staat des welbevindens, die eigenlijk en eeniglijk het waare des levens uitmaakt; waarom dusdanige staat van vergenoeginge, door den Oosterling, gewoon met weinig zeggens veel uit te drukken, leven wordt genaamd. Na deeze woordverklaaringe achte ik mij verpligt, nog een weinig te blijven stilstaan bij de zo schoone waarheden, in bovenstaande Spreuke door den wijzen Koning geleerd. Veel prijs stelt hij op Wijsheid met een erfgoed. Niets zal ons van de juistheid deezer waardeeringe krachtiger overtuigen, dan wanneer wij eens beide, als buiten vereeniging met elkander, beschouwen. Wat is Rijkdom zonder Wijsheid? - De beantwoording deezer vraage valt ligt voor eenen iegelijk, die oplettendheid besteed heeft aan de dwaasheden en ondeugden, die daar plaats grijpen, waar de Rijkdom in de hand van eenen zot is. De glans des gouds verblindt zeer ligt het oog van hem, die zich door Wijsheid niet laat onderrichten aangaande de waardij, welke hetzelve al of niet heeft. | |
[pagina 340]
| |
Dat oog begint te schemeren; en verdiensten, niet door deezen glans bestraald, liggen voor dat, nu reeds door valschen glans verwende, zintuig in de schaduwe. Ziet daar den oorsprong van dien ontzinden hoogmoed, welke in het hart van den rijken zot den scepter zwaait! een hoogmoed, zo vernederend voor een redelijk wezen, 't geen hoogere bestemming kent; een hoogmoed, rijk aan grievingen voor dien, die de uitwerksels van denzelven moet ondervinden. - Verkeerende in den valschen waan, dat rijk en fatsoenlijk woorden zijn van gelijke betekenis, wordt de man, door rijkdomshoogmoed opgeblazen, in de zamenleving door zijne hooggaande eischen schier ondraaglijk. Zich onkwetsbaar rekenende op zijne gewaande hoogte, vermeet hij zich, op allen, welke niet door rijkdom uitmunten, met eenen blik van hoogheid neder te zien; meent hij van eenen ieder onbepaalden eerbied te kunnen vorderen; en laat hij dien, die deezen tol aan hem ontzegt, zijne gevoeligheid deswegen bij gelegenheid zeker ondervinden. Van daar al het willekeurige in zijne bedrijven, waardoor hij zijne onafhangelijkheid tracht aan den dag te leggen; terwijl zijne weldaaden zijn aan te merken als de hoofdsom, waarvan hij de renten eener diepe onderdaanigheid verwacht. - Dit is een der hoogstschadelijke uitwerkselen van den Rijkdom zonder Wijsheid. Hetgeen het snijdend werktuig is in de hand van een kind, is de Rijkdom in de hand van hem, die niet tevens aan de Wijsheid gehoor geeft. - Groot is de invloed, die den Rijkdom vergezelt, maar een vloek in de hand des menschen van evengenoemde geaartheid. Zonder in aanmerking te neemen wat Gerechtigheid en Menschenliefde vorderen, is hij altijd wakker en in de weer om dien invloed te doen werken ten goede zijner belangen of driften. Door dien invloed poogt hij de weegschaal der Gerechtigheid ten zijnen voordeele te doen overslaan; door dien invloed tracht hij, onverzadelijk, zijne schatten te vermeerderen ten kosten van 't bestaan zijns medeburgers; door dien invloed omstrikt hij, waar hij maar kan, en eerlijkheid en onschuld, bezigt geene als een werktuig tot wraakbaar bedrijf, en doet deeze vallen ten prooi zijner onbeteugelde lusten. Want waar zijn deeze meer van elk bedwang ontheven, dan in het hart des Rijken, maar die de levendig- | |
[pagina 341]
| |
maakende Wijsheid noch kent noch eerbiedigt? - De weg, die heenvoert tot genietingen van allerlei aard, ligt voor hem, wijd, welgebaand en bekoorlijk. Erkennen wij, dat juist in eenen staat, waarin wij onze begeerten niets behoeven te ontzeggen, den zwakken mensch de hand der hemelsche Leidsvrouwe bovenal noodig zij - dan, bid ik u! wat moet 'er van worden, wanneer, in dien gevaarlijken toestand, de weldaadige invloed der Wijsheid op 't hart des stervelings niets vermag? - Van alle kanten het gevlei der verleidinge en de bekoorlijke gedaante der vermaaklijkheden! inwendig de brandende begeerte naar genot, en die begeerte door geene bekrompenheid gebreideld! - het kan niet anders of zij moet uitbarsten, doodelijk voor geluk en deugd van elk, die haar in den wilden vaart ontmoet, en van hem zelven, die haar in den boezem heeft gekweekt en al te ligtzinnig vrijen loop gelaten. Want nimmer is in 't geleide des Rijkdoms zonder Wijsheid welgeregeld overleg en voegzaame spaarzaamheid. Als niets geacht wordt het erfgoed, wiens verwerving geene moeite aan zijnen bezitter heeft gekost en waarvan het gemis nooit door hem wierd ondervonden. Het ontzinde denkbeeld komt boven, als of die schatten nooit verminderen, immers nooit geheel verdwijnen konden. Die goudmijn schijnt onuitputlijk, die bronwel onverdroogbaar; en, daar nooit bedaarde overweging plaats greep, konde ook nimmer de dwaasheid van zulk gevoelen nadruklijk blijken. - Nu is voor de verkwisting elke toegang waag en wijd opengesteld, en, misleid door den valschen schijn eens dwaallichts, rent de rampzalige in zijn verderf. Schier zonder tusschenpoozinge vervangt het eene kostbaare vermaak het andere; de geest verliest alle veêrkracht en vatbaarheid voor edeler genoegen. Eindelijk worden ook de zinnen stomp, de schatkist raakt uitgeput, het geweten neemt zijne straffende roede op - dat werkt Rijkdom zonder Wijsheid! Zomtijds doet hij den mensch in eene andere dwaasheid vervallen, die het tegengestelde uiterste uitmaakt van die ongelukkige fout, waarop wij zo even ons oog gevestigd hielden; ik bedoele de Gierigheid. Niemand immers zal aarselen, dien eenen dwaas te noemen, wien 't bezit des gouds voldoet, zonder dat hij van hetzelve een voegzaam gebruik durft maaken. Deeze gedrocht- | |
[pagina 342]
| |
lijke gemoedsgesteldheid wordt nogthans menigvuldig aangetroffen bij den gunsteling der Fortuin. Het hart gevoelt de grootte des zegens, die in het rijke erfdeel is gelegen, maar vreest dit te verminderen of eerlang geheel te ontbeeren, en daarom wordt deszelfs gebruik gemijd, hetwelk de bezitter zich zelf en anderen op de onrechtmaatigste wijze onthoudt. Van kwaad klimt ook deeze dwaasheid op tot erger, en, niet zelden alle paalen te buiten gaande, vertoont zij in 't afschuwlijkste, maar ook tevens in 't bespotlijkste licht, Rijkdom zonder Wijsheid. Wien dus de goederen des geluks in rijke maate ten deele vielen, zonder dat hij tevens het, tot een rechtmaatig gebruik en wijze bestuuring van dezelve noodige, verstand ontving - eene of meer van deeze verkeerdheden zult gij altijd bij hem waarnemen. - Welk een, geheel daarvan verschillend, tafereel zal zich aan uw oog vertoonen, wanneer gij Rijkdom en Wijsheid bij eenen mensch vereenigd ziet! In dat geval verliest het Goud deszelfs gevaarlijken invloed geheel en al. De Wijsheid leert den mensch deszelfs juiste waarde kennen; zij roept hem onophoudelijk toe: vergaap u niet aan deszelfs glans! zo veel geldt het, en meerder niet! zij wijzigt het gebruik van den Rijkdom, waarschuwt voor het misbruik als de moeder van duizendvoudige ellende; waarschuwt voor afgodische vereering van het levenloos metaal; en hiermede is al het voedsel onttrokken aan bovengemelde verkeerdheden. De man, door den Heer gezegend met Wijsheid en met Rijkdom, treedt onder zijne medeburgeren op, gelijk de verwarmende zonne zich weldaadig aan het firmament vertoont. Hij wandelt bescheiden onder hen, geenerlei meerderheid van wege zijnen rijkdom zich bewust. Bereid om wel te doen, waar de maatschappij zijne medewerking tot nuttige einden, waar de medemensch in bijzondere belangen zijnen invloed, zijne hulpe noodig heeft, verheft hij zich op deeze wijze tot een waardig voorwerp van den eerbied aller braaven, bij wien zelf zijne nagedachtenis nog in zegen blijft. In elken uitgestrekten of meer bepaalden kring, als mensch, als burger, als echtgenoot, als vader, heerschen, zo ver 't van hem afhangt, tevredenheid en gelukzaligheid; geiukzaligheid, op eenen vasten grond gebouwd, en in zo | |
[pagina 343]
| |
nauw verband gesteld met den Godsdienst, dat zij nooit geheel kan verbrijzeld worden. Hij is gelukkig in en voor zich zelf. Gelukkig, dewijl hij zijne genietingen kiest en regelt naar de voorschriften der hemelsche Wijsheid; gelukkig, dewijl hij geniet, vervuld met liefde en dankbaarheid jegens den genaderijken Gever; gelukkig, dewijl hij zo schoone gelegenheid heeft en gebruikt, om te voldoen aan dien Godlijken trek, geluk te verspreiden. Zijn vermaak is van dien aard, dat het hem wezenlijk sterkt tot de uitoeffening zijner pligten, sterkt tegen den kwaden dag, die ook over hem kan aanbreeken. - Voor het tegenwoordige, door zijn erfdeel beveiligd tegen de onaangenaamheden der drukkende zorgen of lastige onthouding van geoorlofd vermaak, beveiligt de Wijsheid zijn hart tegen verderflijke weelde en onteerende gierigheid, tegen ieder misbruik 't geen den vrede der ziele stoort. Terwijl het nu niet anders zijn kan, of tevredenheid des gemoeds moet bij zulk eenen man wezenlijk en duurzaam zijn, moeten wij den Prediker toestemmen: Wijsheid is goed met een erfgoed, en maakt dat iemand zich over de zonne kan verheugen. Wijsheid zonder erfgoed, daarentegen, is in deezen staat van zinnelijkheid, oppervlakkig beschouwd, geen zo wenschelijke toestand. Wij hebben te veel behoeften, te veel kennis aan, en vatbaarheid voor vermaak, dan dat de Wijze, maar dien geen rijk erfdeel toeviel, een voorwerp der benijdinge voor zinnelijke menschen zoude kunnen zijn. Zo ras echter de zaak van eenen anderen kant wordt beschouwd; zo haast de mensch den mensch aanmerkt als bedeeld met hoogere vooruitzichten, dan moet ook dat oordeel ras veranderen. Dit bezefte ook de Prediker, toen hij de Wijsheid voorstelde als het Leven gevende dien die haar bezit. Alle schatten der Wijsheid zijn niet in staat, drukkende zorgen geheel te verwijderen, wanneer zij aan de hand der behoeftigheid u ter zijde gaan. Ook de Godsdienstigste haakt naar vreugd en betaamend zinvermaak, waarvan volslagen gemis hem zomtijds kan doen treuren. Onze stoflijke natuur, immers, blijft vatbaar voor de indrukselen der stoflijke waereld. Daarom, echter, verliest des Predikers getuigenis nog niets van deszelfs kracht en waarheid. | |
[pagina 344]
| |
Want dat blijft toch eene onlochenbaare waarheid, dat, waar wezenlijk geluk zal huisvesten, de mensch de hoofd-bouwstoffe daartoe in zich zelf behoore te hebben. En wiens voorrecht kan dit anders zijn dan dat des Wijzen! Hij heeft middelen ter verzachtinge van de pijn der zorgen en der ontbeeringe, en, buiten zommige tijden van somberheid, die hij als mensch niet ontgaan kan, smaakt zijne ziel eene zachte kalmte en onbekende vreugden. Hij bezit, immers, den onbetaalbaaren schat des goeden gewetens, daar de vreeze des Heeren zijne Wijsheid uitmaakt. Geenerlei grievingen des zelfverwijts vermeerderen het onbehaaglijke in zijnen toestand, en daarom kan diepe bekommering slegts van korten duur zijn. - Hij ziet getroost terug op zijne bedrijven, en hoe veel vreugds baart hem niet de herinnering aan trouw volbragte pligten en welbesteedde krachten! hij erkent het zijne gedaan te hebben, en verontrust zich niet over 't geen zijne hand niet konde dwingen. Want, dat zijn erfdeel sober uitviel en geen overvloed zijne werkzaamheden bekroonde, heeft hij geleerd aan te merken als beschikking des Allerhoogsten, en zijn hart vindt rust in de onderwerping aan diens bestel. Hem kwelt niet de pijn der murmureering of der ontevredenheid. Hij aanbidt, hij vertrouwt, hij dankt voor elk genot, voor elke opbeuring, welke door den ontevredenen niet geteld wordt; en de waereld beschouwende uit het rechte oogpunt, als waarin aan niemand overvloed is toegezegd, rekent hij al wat hem daarvan toevalt voor winst en gunstbetoon. Hij wijkt niet af van de vreeze des Heeren. De veredeling van zijnen onsterflijken geest, te midden van zorg en zelfbeheersching, verschaft hem de zaligheden der zelfvoldoening. Sneller klopt zijn hart bij elken zegepraal, dien hij over zich zelf behaalde; bij elke vaardigheid, die hij verwierf; bij elke werkzaamheid, die hij voleindigde; bij elke kundigheid, die hij zich eigen maakte; bij elk toevoegsel, waarmede hij de som der menschlijke gelukzaligheid vermeerderde. Het staat dus aan hem, door werkzaamheid en godsvrucht na elken dag zich een' blijden avond te bereiden. Het reine hart is altijd blijde. Boven dit alles, nu, blijft zijn oog onafgekeerd gevestigd op dien hoogeren gelukstaat, waar 't genoegen | |
[pagina 345]
| |
niet bepaald is bij 't vergangelijk genot. Dat vooruitzicht sterkt hem in zijnen loop en geeft voedsel aan zijne krachten in het worstelperk des levens. Blijde verwachting vergezelt hem, en stelt hem schadeloos voor menige ontbeeringe; en voor elken opmerkzaamen beschouwer strekt hij ten spreekenden bewijze, dat de Wijsheid het Leven geeft dien die haar heeft. Zijn Rijkdom en Wijsheid zo zeer berekend elkander de hand te bieden, om den bezitter op te voeren tot het hoogste toppunt van menschlijke gelukzaligheid - hoe nadruklijk noopt dit bezef den welgegoedden man tot warme dankbaarheid! maar ook, hoe zeer kan hem hierdoor de noodzaaklijkheid blijken, bij zijnen Rijkdom zich Wijsheid te verwerven! - Inderdaad! het wezenlijke, 't geen menschengeluk uitmaakt, wordt miskend door hen, die den Rijkdom tot uitspoorigheid misbruiken. Waanende aan vergenoegen rijk te zijn, lijden zij daaraan gebrek; zij grijpen naar eene schaduwe, welke zij nimmer zullen vasthouden; hijgen naar eene verzadiginge, welke zij nimmer zullen genieten. Daarenboven wordt op 't eind altijd bewaarheid dat getuigenis der Wijsheid: wie tegen mij zandigt, die kwetst zijne ziele; die mij haaten, hebben den dood liefGa naar voetnoot(*). Te minder klagte over onrechtmaatigheid kan dees eisch verwekken, daar het met de verkrijging der Wijsheid niet gelegen is gelijk met de verwerving des Rijkdoms. Deeze laatste baart veel moeite, en zult gij slaagen in uw bejag, het goed geluk moet u dienen en veele omstandigheden moeten medewerken. Smeekende om Rijkdom, kunnen 'er duizend gevallen zijn, waarin de hoogste Wijsheid ons met onze beden, als een dwaas aanzoek, onverhoord moet terugzenden. Niet alzo wanneer wij Wijsheid begeeren! - Ook die wensch vordert, ja! de inspanning der krachten onzes geestes; maar die krachten worden daarbij niet verteerd. Goed geluk en uiterlijke omstandigheden behoeft de mensch niet aan te zoeken om begunstiging in deezen. Zekere rekening, eindelijk, kan hij maaken op 's Allerhoogsten bijstand, wanneer hij dien oprechtelijk van Hem afsmeekt; want nimmer strijdt dusdanige bede tegen Zijn plan en welbehaagen. Een Apostel leert ons: Is het dat | |
[pagina 346]
| |
het iemand aan Wijsheid ontbreekt, hij bidde haar van God, zo zal zij hem gegeven wordenGa naar voetnoot(*). Reeds de begeerte naar Wijsheid, reeds het bezef dat zij behoefte zij, doet veel af. Zij wordt voorgesteld als staande en roepende aan den weg en aan de poorten der Stad, als bereidende Haare tafel en uitzendende Haare dienstmaagden ter noodiging der slegten en dwaazenGa naar voetnoot(†). Gronden genoeg ter aanspooring, om bij den Rijkdom Wijsheid te voegen! - Is dus de gelegenheid ter vereeniging van beide in iemands hand gëgeven, ô hoe dwaas en onverantwoordelijk, wanneer hij dit hoogst geluk der aarde niet grijpt en vasthoudt! Maar wanneer wij nu gebragt worden in de gevaarlijke verzoekinge, ten kosten van de Wijsheid onze bezittingen uit te breiden, dat te doen ten kosten van eerlijkheid en rechtschapenheid, door snood beleid? - Het is waar! zorge en ontbeeringe is drukkend, en Rijkdom is een wenschelijke staat. Doch, nadat ik en Rijkdom en Wijsheid, ieder op zich zelve, heb voorgesteld, en aangetoond welke de oorspronglijke waarde deezer dingen zij, blijft voor een denkend hoofd en welgeplaatst hart geene keuze meer overig, en kan ik mij ontslagen rekenen van de moeite, over dit punt verder uit te weiden. De Prediker prijst in mijne Textspreuke den Rijkdom niet, dan in vereeniging beschouwd met de Wijsheid; doch deeze prijst hij, ook zonder den Rijkdom, als het Leven schenkende aan haaren bezitter. Laat ik daarom ten besluit nog dit hierbij voegen: van korten duur is het aardsche leven met alle deszelfs lijdens en genietingen; maar het hooger bestaan, waarin wij oogsten zullen hetgeen wij hier zullen hebben uitgezaaid, kent geene perken. Wat baat het dus den mensch dat hij de geheele waereld gewint, wanneer hij daarbij schade lijdt aan zijne zieleGa naar voetnoot(‡)! Neemt dan de tugt der Wijsheid liever aan dan zilver, en acht Haare leere hooger dan kostlijk goud! Want de Wijsheid is beter dan paerlen, en al wat men wenschen kan, is bij Haar niet te vergelijkenGa naar voetnoot(§). Gij, die het beeld des Vlekkeloozen draagt! aanvaart de hand deezer hemelsche Leidsvrouwe! zij voert u tot gelukzaligheid, onbeperkt als uw bestaan en uitgebreid gelijk de Goedheid van Hem, die u voor een nimmer eindigend geluk bestemd heeft! |
|