Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 243]
| |
of Bewoonbaare Plaatzen, vrugtbaar gemaakt door bronnen van versch water. De grootste deezer Oases zijn bewoond; veele Stammen van Mooren hebben zich in dezelve nedergezet, en 'er eene soort van Volkplantingen aangelegd. 'Er wordt verondersteld, dat deeze Moorsche Volkplantingen, die over de Woestijn van Barbarije verspreid zijn, een getal van zeventien uitmaaken. De andere Oases zijn zo groot niet, en dienen alleen tot rust en verfrissing der Caravanen, die de Woestijn doortrekken, zo wel als voor de Mooren, die gewoonlijk zulke uitgestrekte reizen volbrengen. Het is bekend dat de Caravanen de groote Woestijn van Zahara in negen onderscheidene richtingen doortrekken, en dat de Moorsche Stammen, die daarin hun verblijf houden, dezelve overal doorreizen. De grond deezer wijduitgestrekte Woestijne (die op de naauwste plaats gerekend wordt 600 Mijlen lang en 300 Mijlen breed te zijn) bestaat uit fijn zand, eene verzameling van kleine onzamengebonden korrels: deeze deeltjes zijn egter niet steenagtig, gelijk de bestanddeelen des zands; maar vatbaar voor versteening. Het zand van de Zahara is zamengesteld uit oneindig kleine korreltjes, en ligt tot eene verbaazende diepte. Het wordt op eene wijze, niet ongelijk aan de baaren der zee, door de winden bewoogen; het stapelt zich tot bergen op, die, door dezelfde oorzaak, korten tijd daarnaa verstrooid worden, alsdan zich tot eene ontzettende hoogte verheffende, tot dat derzelver uitspreiding de straalen der zonne verduistert. Op deeze zandige uitgestrektheid ziet men menigmaalen Zandkolommen, gelijkende op de Waterhoozen, welke men ter zee ontmoet. De aart van dit zand is niet geschikt tot vereeniging of zamenvoeging; naardemaal, in de groote uitgebreidheid van die Woestijn, naauwlijks eenige rotzen gezien worden, en men zeer schaars vrugtbaare streeken daarin aantreft. Uit de steeds beweegende drooge en dorre vlakten, die aan het Noorden van de Rivier Senegal grenzen, heb ik gezien, dat deeze Zandhoozen, in de gedaante van kolommen, opreezen, nu eens met snelheid, dan eens met eene staatlijke langzaamheid voorttrekkende, wanneer zij een groot en heerlijk vertoon opleverden. Derzelver snelle voortgang is, bij wijlen, zo groot, dat ze naauwlijks bemerkt worden, eer zij tot zulk eene maate | |
[pagina 244]
| |
verijdeld zijn, dat ze naar linten gelijken, naar het geblaas des winds in de lugt vlottende; dan het benedenste gedeelte rust altoos op den grond: bij andere gelegenheden klimmen de bovenste einden tot zulk eene ontzettende hoogte, dat zij zich in de lugt verliezen. Deeze Zandhoozen breeken veeltijds op eene groote hoogte, en de groote menigte zands wordt in den dampkring verspreid; soms breeken zij, naar oogenschijn, in het midden, en de slag, door die breeking veroorzaakt, is gelijk aan het openbarsten van eene mijn. Op zekeren dag telde ik drie van deeze Zandhoozen, op den afstand van omtrent duizend schreden van elkander; de diameter van de grootste kwam mij voor, twee voeten te haalen; aller snelheid was verbaazend grootGa naar voetnoot(*). |
|