Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.Leevensberigt van James Beattie, L.L.D.F.R.S.E. Hoogleeraar in de Zedelijke Wijsbegeerte en Redeneerkunde te Aberdeen, Lid van de Zeeuwsche Maatschappij der Weetenschappen, en van de Letterkundige en Wijsgeerige Maatschappij te Manchester.Aan de Heeren Schrijvers der Vaderlandsche Letteroefeningen.
mijne heeren!
Ik ben een zeer groot liefhebber van Leevensbeschrijvingen. Gaarne wensch ik, inzonderheid, Mannen te leeren kennen, die, door hun Verstand, Weetenschap en Geleerdheid, zich eenen welverdienden beroemden Naam verwierven. Ik heb, in dit stuk, veele gelijk denkenden en eveneens gevoelenden. Hun en mij is het hoogst aangenaam, in het Mengelwerk uwer Letteroefeningen, doorgaans in elk Stukje, dus een onthaal te ontmoeten. Lang had ik gewenscht, eenig bijzonder onderricht te ontvangen wegens den Aberdeenschen Hoogleeraar beattie, die, door een aantal zijner Schriften, in onze taal vertolkt, in zeker voege ons landeigen geworden is. Immers hebben wij van hem vertaald in handen eene Verhandeling over de Natuur en de Onveranderlijkheid der Waarheid, ten jaare 1773, door petrus gerardus duker, in 't licht gegeeven. - In het Mengelwerk uwer Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen zag men van tijd tot tijd het voornaamste geplaatst uit beattie's Werk over de Dichtkunde, zo verre zij de ziel roert, (te vinden in het II D. 2 St. bl. 473. III D. 2 St. bl. 397, 568, 608. IV D. 2 St. bl. 21, | |
[pagina 214]
| |
66, 195, 242, 362.) - In den jaare 1783 kreegen onze Vaderlanders 's Mans keurige Proeve over het Lachen en het Gelachverwekkende in handen. - Met den jaare 1785 ontvingen wij de Vertaaling zijner Wijsgeerige, Oordeel- en Zedekundige Verhandelingen; gaande over het Geheugen, de Verbeeldingskragt en het Droomen; over de Fabelkunde en Romans; over het Verheevene; over de Nuttigheid eener Taalgeleerde Opvoeding, en de Bloedverwantschaplijke Genegenheid, in twee Deelen, door den Eerw. petrus loosjes adz. vervaardigd. - Die zelfde Christen-Leeraar schonk, in 't jaar 1790, ons de Overzetting van de Baarblijklijkheden van den Christlijken Godsdienst, uit beattie's pen gevloeid. - En bezorgde ons de Hoogleeraar joh. fred. hennert, in 't jaar 1791, des Schrijvers Grondbeginzelen der Zedelijke Weetenschappen, in drie Boekdeelen. Die Schrijver, van wien wij zo veel bezitten, wordt van de keurigste, striktste en onpartijdigste Boekbeoordeelaaren in geheel Europa, de Heeren Schrijvers van het Monthly Review, de Wijsgeerige Verhandelingen aankondigende, met een' schaars door hun toegedeelden, en daarom hoogschatbaaren lof beschonken, welken wij hier gepast oordeelen te vermelden. Zij drukken zich in deezer voege uit: ‘Indien de voortbrengzels van gemeene Schrijvers, over zede- en oordeelkundige stoffen, geschikt zijn om de aandagt van het Algemeen te trekken; kan een nieuw Werk, deeze stoffen behandelende, gevloeid uit de pen eens reeds met roem bekleeden Schrijvers, niet nalaaten de nieuwsgierigheid gaande te doen worden, en de grootste verwagtingen op te wekken. De Hoogleeraar beattie heeft reeds eenen agtenswaardigen rang verworven onder de oordeelkundige Schrijvers deezer Eeuwe. Zijne Wijsgeerige, Oordeel- en Zedekundige Verhandelingen zullen die verworven agting in geenen deele verkorten. Ze zijn het voortbrengzel van een allerbest gevormd Hart en klaar verlicht Verstand; van een' Man, die, met Vernuft en Smaak, Braafheid en Goedwilligheid vereenigt, die de gelukkige gaave bezit om zedelijk met wijsgeerig onderwijs te paaren, en, terwijl hij alleen ten oogmerk schijnt te hebben om het verstand op te klaaren, alle gelegenheden waarneemt om tot het hart te spreeken. De Regels ter betragting, om het | |
[pagina 215]
| |
leevensgedrag te bestuuren, welke hij onder zijne Bespiegelingen mengt, mogen zommige Leezers verdrietig en van weinig aangelegenheids toeschijnen; wij zien ze aan als een dierbaar gedeelte van het Werk, en wenschen, uit grond onzer harten, dat de Onderwijzers der Jeugd, in plaats van zich te vrede te houden met enkel Schoolgeleerden en Wijsgeeren te vormen, den Hoogleeraar beattie navolgden, met haar zo wel doen als bespiegelen te leeren, en zich met Eere, Volstandigheid en Braafheid te gedraagen in alle Leevensstanden.’ - Monthly Review for Julij 1783. Men achte deeze voorloopende Brief bij de Leevensschets van den Heere beattie, hier nevens gaande, niet te lang, in vergelijking van het Stuk zelve. Ik wilde door denzelven aan uwe Leezers Werken herinneren, uit 's Mans pen gevloeid en in onze taal overgebragt, die, mijns bedunkens, eene veel algemeener leezing en beoefening verdienen, dan misschien aan dezelve te beurt gevallen is, uit oorzaaken, die zeker den Smaak onzer Landgenooten niet tot eere strekken, en (om 'er dit, ten slot, nog bij te voegen) aanduiden, dat de verstandige Verlichting nog dien opgang niet gemaakt hebbe, welken alle welwenschers en voorstanders van Deugd en Godsdienst zo hartlijk verlangen. Ik blijf, enz.
James beattie werd te Kincardineshire, in Schotland, gebooren. Zijn Vader behoorde tot den Boerenstand, was een Landbewoonder, die, schoon zo aanzienlijk niet als men ze in Engeland aantreft, een edelen en wakkeren geest bezat, niet oneigen aan lieden ten platten lande in dat Noordlijk Rijk. Hij, naamlijk, was 'er op gesteld, en voerde het daadlijk uit, om eene uitmuntende opvoeding aan zijnen Zoon te geeven. De Parochie-schoolen in Noord-Brittanje zijn daartoe zeer geschikt, en de vijf Universiteiten, aldaar door 't Rijk verspreid, brengen verwonderlijk veel toe; om Geleerdheid, Wijsbegeerte, en Weetenschappen in 't algemeen, in eene overvloedige maate mede te deelen aan de Jeugd, die zich in de loopbaane begeeft. | |
[pagina 216]
| |
De jonge beattie, in de nabijheid der ouderlijke wooning de voorbereidende kundigheden opgedaan hebbende, vertrok na New-Aberdeen, en voltrok zijne Letter- en Leer-oefeningen op die Universiteit, waar hij ten laatsten het Hoogleeraarschap bekleedde. Het is daar zeer algemeen, dat Jongelingen, met geene ruime maate van tijdlijke middelen bedeeld, Bursars worden, (op de Beurs studeeren, gelijk men het bij ons uitdrukt.) Tot eer der Schotten moet men zeggen, dat die hoedanigheid geene vernederende onderscheiding maakt, geene laagheid medebrengt, of iets slaafsch insluit. In tegendeel is het een blijk van verdienste, en niet zelden eene belooning van uitmuntende vorderingen. - Het is niet vreemd, dat veelen der Studenten, die lessen in onderscheide vakken, geduurende eenige maanden, bijwoonen, en dan, als Bursars, vier, vijf, negen tot tien Ponden 's jaars ontvangen, het overige van het jaar in eene Parochie-school les geeven. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit het geval was van den jongen beattie. Zeker gaat het, dat hij, geduurende geen gering gedeelte zijns jeugdigen leevens, den post van Schoolmeester bekleedde, eerst te Alloa, in Fifeshire, en vervolgens in Kincardineshire. Eindelijk boodt zich eene gelegenheid aan om na Aberdeen te trekken, de derde Stad in Schotland, in handelrijkheid, grootte en aangelegenheid. Daar bekleedde hij, in 't eerst, den post van Ondermeester in de Latijnsche School, en, de Dogter van den Oppermeester getrouwd hebbende, vormde hij misschien geen hooger uitzigt, dan om, ten eenigen tijde, de Opvolger zijns Schoonvaders te worden. Daar gebeurde nogthans iets, dat hem welhaast hoogere uitzigten deedt vormen. De Heer beattie, die langen tijd smaak in Dichtkunde bezeten en veele verzen gemaakt hadt, viel met ongemeene vlijt aan het beschaaven zijner Dichtstukken, zo dat dezelve eene geschiktheid kreegen om in het licht te treeden; welhaast voldeedt hij aan den wensch zijner vrienden, met de uitgave. De eerste bestondt in een Boekdeel, Original Poems and Translations, ten jaare 1760 van de pers gekomen. Eenige deezer Dichtstukjes zijn naderhand meer gezuiverd en beschaafd ter Boekenwereld verscheenen. Zijn Judgment of Paris gaf hij ten jaare 1765 te leezen. In 't | |
[pagina 217]
| |
jaar 1767 werd hij bekend aan den Dichter gray, en men zegt, dat hij deezen geraadpleegd hebbe, ten aanzien van The Minstrel or the Progress of Genius, grootdeels geschreeven in 1768, schoon een gedeelte de arbeid was zijner dichterlijke aanblaazing in vroegeren jaare. Het eerste Boek deezes Werks kwam uit in 1771; het tweede in 1774. Het geheele Werk is zedert verscheide keeren gedrukt. Intusschen onthaalde hij de Vrienden der Waarheid met zijne Essay on the Nature and Immutability of Truth, in opposition to Sophistry and Scepticism. Het was onder de uitgave deezer Werken, dat veelen zijner Landgenooten 's Mans vriendschap zogten, en aan de talenten van beattie de verdiende hulde beweezen. Veelen vervoegden zich met hunne Dichtstukken tot hem, en zijne verdiensten trokken de aandagt der Letterminnaaren. Dan iets beters dan bloote bewondering was voor beattie weggelegd: want de Graaf van errol, die Slams Castle, in de nabuurschap van Aberdeen, bewoonde, werd de Voorstander en Beschermheer van Mr. beattie. Deeze Edelman stelde zijn' invloed met zulk een' ijver en gelukkigen uitslag te werk, dat den Ondermeester op de Taalschool, door den Magistraat van New-Aberdeen, de aanzienlijke post van Hoogleeraar aan de Universiteit werd opgedraagen. Korten tijd daarnaa verwierf beattie eene meer onderscheidende bescherming en steun. Mr. hume werd, ten deezen tijde, door zijne Landgenooten aangemerkt, als niet alleen een uitmuntenden rang bekleedende in het Gemeenebest der Letteren, maar ook het oppergestoelte van oordeelvelling en keurmeesterschap, waarop hij in zeker voege verheeven was door de vrijwillige stemme der Natie. Natuurlijk was het, dat een jeugdig Letterminnaar uitzag na de ondersteuning en bescherming van zodanig een' Letterheld. Men zegt, dat Mr. beattie, 't geen hij schreef, aan diens overzien onderwierp, met al dien eerbied, maar tevens met al die hoope, welke hij toen reeds, met volle regt, mogt koesteren. Het oordeel des Geschiedschrijvers was egter zo gunstig niet, als Mr. beattie, misschien, met grond mogt verwagten. Dit voorval wil men dat aanleiding zou gegeeven hebben tot de meergemelde Verhandeling over de Natuur en de Onveranderlijkheid der Waar- | |
[pagina 218]
| |
heid, in tegenstelling van Drogredenkunst en Twijfelaarij. Wat hiervan zijn moge, en aan welke beweegredenen het vervaardigen dier Proeve moet worden toegeschreeven, welke wij gelooven dat van den zuiversten aart waren, dit Werk bezit eene zeer groote verdienste. De Schrijver hieldt zeker Dr. reid in 't ooge, en volgde de voetstappen diens bekwaamen Hoogleeraars; het verdient opgemerkt te worden, dat de Leerling, in dit geval, een beroemder naam verwierf dan de Leermeester. - De uitgave van dit Werk verschafte beattie grooten lof, een klein Jaargeld, doch een groot aantal Vrienden in Begunstigers. Onder deezen mogen wij noemen Dr. gregory van Edinburg, den Graaf van mansfield, Mev. montagu, Dr. johnson, Lord lyttleton, hurd en porteus, Bisschoppen van Worcester en Londen. - Lord mansfield, toen Opperregter in 's Konings Bank, prees hem bij den Koning aan, en bragt te wege, dat zijne Majesteit hem een jaarlijksch gunstbetoon van tweehonderd Ponden St. schonk; ‘ten einde hij,’ gelijk men ten dien dage sprak, ‘dus begiftigd, altoos op de wagt zou staan, om zich ten strijde aan te gorden tegen alle Godsdienst - ontheiligende gevoelens en twijfelaarijen, welke, ondanks 't geen hij daar tegen geschreeven hadt, in de wereld mogten ten voorschijn treeden.’ De Heer beattie, in deezer voege eer en voordeel in zijn Land verworven hebbende, verlangde Londen te zien, en te verkeeren met de beroemde Geleerden in die Hoofdstad des Rijks. Bekend zijnde bij Mr. boswell, bezogt hij dien Heer in 't jaar 1771, op zijne reis na Londen, en verwierf eene zeer vleiende aanbeveeling aan Dr. johnson, die den Heer beattie bij veelen zijner Vrienden, inzonderheid aan Mev. thrale, bekend maakte, en vervolgens altoos van hem sprak op eene wijze, die de grootste hoogagting uitdrukte. - Omtrent deezen tijd het Getuigschrift van het Marshal-Collegie als L.L.D. ontvangen hebbende, deedt hij anderwerf eene reis na Londen, ten jaare 1773. Vijf jaaren verliepen 'er egter, eer hij zich weder derwaards vervoegde. Dr. beattie beschonk ten jaare 1783 de wereld met zijne Dissertations Moral and Critical. Deeze waren eerst vervaardigd geweest in eene andere gedaante, en maaken een gedeelte uit der Lessen, voorgehouden aan jonge | |
[pagina 219]
| |
Heeren, die hij, als Hoogleeraar in de Zedekunde, moest onderwijzen. ‘Dit hoopte hij,’ opdat wij zijne eigene uitdrukkingen bezigen, ‘dat genoeg zou zijn om te verantwoorden voor de eenvoudigheid van den stijl, voor de veelvuldige invoegingen van ernstige en ter deugdsbetragting opleidende aanmerkingen, alsmede voor eene grooter verscheidenheid van ophelderende voorbeelden, dan noodig zou geweest zijn, indien zijne Toehoorders van rijper jaaren, of aan afgetrokkene beschouwingen gewoon geweest waren. - De Leezer zal zich te leurgesteld vinden, wanneer hij, in dit Boek, eenige diepuitgehaalde Bovennatuurkundige Bespiegelingen, of andere stoffen, vol twijfelagtige zintwisting, verwagt te zullen ontmoeten. De Schrijver is des niet onkundig; doch zij strooken niet met zijne begrippen van Zedelijk Onderwijs, en hij heeft ze, zints lang, ter zijde gesteld. Hij bedoelt, jeugdige gemoederen te gewennen aan aandagtige opmerking, dezelve te hoeden tegen den invloed van kwaade beginzelen, en bezig te houden met zulke afbeeldingen der Natuure, en zodanige eenvoudige en tot betragting strekkende Waarheden, als teffens kunnen dienen om het Verstand en het Hart te verbeteren, de Verbeelding te streelen en te verheffen.’ Dr. beattie's Evidences of the Christian Religion, ten jaare 1786, op aanraaden des toenmaaligen Bisschops van Chester, Dr. porteus, thans Bischop van Londen, vervaardigd en in 't licht gegeeven, is een dierbaar Werkje. De Nederduitsche Vertaaler (dit mogen wij vrijlijk, als geheel overeenkomstig met de waarheid, in dit Leevensverslag, uit het Engelsch opgemaakt, hier invlegten) ‘vondt zich, behalven door de belangrijkheid der zaake zelve, daartoe opgewekt door de kortheid, waarmede de Heer beattie het stuk behandelt, en zijne wijze van voordragt, zo geschikt naar de bevatting van allen, die hun natuurlijk gezond verstand bezitten, en een Hart, voor overtuiging vatbaar, in den boezem omdraagen. Geene geleerdheid wordt 'er vereischt, om dit Werkje te verstaan en de klem der Bewijzen te vatten; 't is niet voor Geleerden geschreeven, maar voor allen, die belang stellen om hun geloof in den Christlijken Godsdienst op den eenigen hegten grondslag, verstandige overtuiging, te doen rusten; die willen weeten, wat, wien en waarom zij geloo- | |
[pagina 220]
| |
ven, en in staat zijn om rekenschap te geeven van de hoope, die in hun is.’ Het leeven van Dr. beattie is een werkzaam leeven geweest, besteed in de beoefening der Fraaije Letteren, in het vervaardigen zijner Lessen in de Zedelijke WijsbegeerteGa naar voetnoot(*), in het opstellen van Werken, en die voor de drukpers in orde te brengen; zodat hij slegts weinig tijds kon uitkoopen, om dien aan de geneugten der gezellige verkeering te wijden. Hij was nogthans vrolijk, en ontspande bij wijlen den boog zijner gezette Letteroefeningen in 't gezelschap zijner oude bekenden en vrienden, tot dat, omtrent tien jaaren vóór zijnen dood, eene allertreurigste gebeurtenis een nagt van somberheid om hem heen spreidde, en bleek hem zo zeer te treffen, dat hij, ondanks zijne uitsteekende Godsvrugt, 'er onder scheen te bezwijken. Zints veele jaaren hadt zijn oudste Zoon hem het hoogste leevensgenoegen geschonken, en beloofde deeze, zijn vermaak en troost te zullen weezen in zijne klimmende jaaren. Die steun van alle zijne genoegens, die bron van alle zijne hoope op aarde, werd, op den 19 van Slachtmaand des jaars 1790, hem door den dood ontrukt, toen hij twee-en-twintig jaaren bereikt, en, aan den eenen kant, ten toon gespreid hadt zulk eene deugdzaame geaartheid, als de tederst liefhebbende Vader in cen' Zoon kan wenschen; terwijl, aan den anderen kant, het verstand en de talenten diens waardigen kweekelings zijns Vaders zich zo gunstig ontwikkelden, dat zij vroegtijdig eene aanstaande uitmuntenheid aankondigden. De laatste hoogst treurige bezigheid eens diep in droefenisse gedompelden Vaders, ten opzigte van dien Zoon, was de uitgave van diens nagelaatene Wer- | |
[pagina 221]
| |
ken. ‘Ik heb,’ schreef hij, ‘verlooren den aangenaamsten, en, voor den tijd der vijf laatste jaaren zijns korten leevens, een' der leerzaamste medgezellen, die immer iemand op de reis des leevens aantrof: maar - de heere heeft gegeeven, de heere heeft genomen, de naam des heeren zij geloofd! Ik aanbid den Oorsprong alles goeds, die hem de genade verleende om zulk een leeven te leiden, als het onmogelijk voor eenen Christen maakt, te twijfelen aan zijnen overgang tot het beërven eener zalige Onsterflijkheid.’ Dan, alsof de verdrietlijkheden onzes Hoogleeraars de volle maate nog niet bekomen hadden, hij ondervondt ten jaare 1796 een toevoegzel van ramp, door den dood van zijnen jonger Zoon, montagu beattie, zo genaamd naar Mev. montagu. Deeze verliezen troffen hem dermaate, dat, zints dien tijd, gezondheid en lust hem begaven. Men hieldt Dr. beattie voor een beminnenswaardig man, in alle betrekkingen des leevens. Als Egtgenoot was zijn gedrag voorbeeldlijk, en zijne genegenheid als Vader bleek uit zijne droefenisse, zo groot, dat al het vermogen van den Godsdienst, om onderwerping aan de schikkingen der Voorzienigheid te leeren, hem bezwaarlijk al den troost schonk, welken hij te zijner opbeuringe noodig hadt. - De beroemdheid zijns naams bragt niet weinig toe tot den bloeienden staat der Universiteit, welke hij ten sieraad strekte. Zo lang zijne gezondheid en kragten het toelieten, was niemand vlijtiger of wakkerder in het volbrengen van alle de pligten eens Hoogleeraars. En wij durven zeggen, dat 'er hoogwaarschijnlijk veele jaaren zullen verloopen, eer de Leerstoel in de Zedelijke Wijsbegeerte vervuld zal worden door een bekwaamer Hoogleeraar. - Als Dichter beklom beattie een hoogen trap van volkomenheid. Zijne verzen waren fraai; in keur van taal, en rijkheid van beelden, behoefde hij voor niemand zijner tijdgenooten te wijken. Hadde hij volhard in, gelijk pope en dryden, de Zanggodinnen te vereeren, zelfs in zijne hoogere jaaren, zijne dichtbekwaamheden zouden in sterkte toegenomen, en hem, in dat vak, grooten roem bezorgd hebben. Dr. beattie was middelbaar van grootte; dan, schoon zijn uitzigt bevallig was, hadt zijn gelaat niets, dat hem, op eene uitsteekende wijze, onderscheidde, be- | |
[pagina 222]
| |
halven dat het leevendig uitzigt eens Dichters in zijne oogen doorstraalde, en eene leevendigheid aan zijn gelaat, ook in zijne laatste leevensjaaren, bijzette. Hij bereikte ten dage zijns stervens den ouderdom van 68 jaaren. |
|