Aan de Uitgeevers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
mijne heeren!
Veeler oogen zijn buiten twijffel tegenwoordig gevestigd op Rusland, en angstig verwacht men den uitslag der krijgsverrichtingen tusschen die Mogendheid en den Keizer der Franschen. Het nevensgaande stukjen betreft ook Rusland, maar in een geheel ander opzicht. Ik trof het onlangs aan in het Intelligenzblatt der Hallische Allgemeine Literatur-Zeitung voor 1806. No. 122. Het komt daar voor als getrokken uit Brieven van eenen welonderrichten en reeds lang in Rusland woonenden Duitscher, van de maanden Maart en April 1806. Kunt Gij 'er eenig gebruik van maaken in uw Mengelwerk, het is zeer tot uwen dienst. Misschien oordeelt Gij en uwe Leezers, dat Keizer alexander en zijne Voorzaaten hunnen tijd wel nuttiger hadden kunnen besteeden dan aan het geduurig uitzetten der grenzen van hunne heerschappijen. Ik ben, enz.
F........ 2 Maart 1807.
M.N.