Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe hoofdtrekken en voornaamste leevensbijzonderheden van mr. George Thomas.‘Indien zonderlingheid van Lotgevallen, indien sterkte van geest, vindingrijkheid, en moed, iemand geregtigen om gedagt en vermeld te worden, zal men dien eisch niet ontzeggen aan Mr. george thomas. William francklin, Capitein van 't Voetvolk, Lid van de Asiatische Societeit, heeft, uit de oorspronglijke papieren deezes zeldzaamen Mans, een Leevensverhaal van hem opgesteld, waarvan wij vertrouwen dat een kort uittrekzel, 't geen ons deezen Gelukzoeker doet kennen, onzen Leezeren niet onaangenaam zal zijn. Dit Werk is te Calcutta ten jaare 1803 gedrukt.’ | |
[pagina 143]
| |
Volgens de beste bescheiden, welke wij hebben kunnen bekomen, blijkt het, dat Mr. george thomas met een Britsch Oorlogschip, ten jaare 1781-2, in Indie kwam. Zijn stand aan schipsboord was gering; hij bekleedde ten hoogsten den post van Kwartiermeester; anderen verzekeren, dat hij niet meer dan gemeen Matroos geweest hebbe. Korten tijd naa zijne aankomst in de ommestreeken van Madras hadt de werkzaamheid van zijnen geest de overhand op de geringheid van zijnen leevensstand. Hij besloot het scheepsleeven vaarwel te zeggen, en iets te bestaan, 't welk meer strookte met zijnen volvuurigen geest. Hij tradt eerst in dienst onder de Polygars in het Zuiden, waar hij zich eenige weinige jaaren ophieldt. De reis van daar over land aanneemende, doortrok hij moedig het middenste gedeelte van het Schiereiland, en kwam omtrent het jaar 1787 te Delhi. - Aldaar tradt hij in dienst van de in het Oosten zo wel bekende Vrouwe, de Begum sumroo. Korten tijd naa zijne komst te Delhi, bevorderde die Vorstin, gebruik maakende van haar keurig oordeel over de haar voorkomende characters, hem tot een Bevelhebberschap in haar Leger. Zints dien tijd mag men zeggen, dat zijn loop als Krijgsman in het Noordwesten van Indie eenen aanvang nam. In verscheidene opeenvolgende krijgsbedrijven tegen de Seikes, en andere van de Begums vijanden, zette Mr. thomas, door zijnen moed en standvastigheid, het gezag dier Vorstinne niet weinig luisters bij. Door dit voorspoedig strijden verkreeg hij eenen zeer grooten invloed bij zijne Meestresse, en was, geduurende eenen geruimen tijd, haar voornaamste raadsman. - Dan, ongelukkig voor beide de partijen, ondervondt Mr. thomas, naa een verblijf van zeven of acht jaaren bij die Vorstinne, de kwelling van haar gunstig gevoelen wegens hem te derven. Een gelukkiger Mededinger verkreeg den invloed, welken hij duslang hadt mogen bezitten. Dit gedrag van de Begum sumroo verwekte hoogloopende geschillen tusschen twee mededingende Veldheeren, en deedt Mr. thomas besluiten om zijn geluk in | |
[pagina 144]
| |
eenen anderen dienst te beproeven. Hij verliet de Vorstinne, die hij zo lang gediend hadt, en begaf zich, omstreeks den jaare 1792, na den Grenspost der Britsche Armée te Anopshire. Hij onthieldt zich aldaar eenige maanden, wagtende op gelegenheid om in dienst te treeden bij eene der Nationaale Mogenheden. In zijne verwagting vondt hij zich niet te leurgesteld. Met den aanvange des jaars 1793 zich te Anopshire bevindende, ontving hij brieven van appakandarow, een Mahratta-Opperhoofd, zijnen dienst verzoekende, met toezegging van eene ruime bezolding. Hij tradt bij deezen in dienst, en bleef zulks bij vavon row, diens Opvolger. Dan nu begon Mr. thomas eene andere rol te speelen. Zich, omtrent het midden des jaars 1798, te Jyjur bevindende, vormde hij 't eerst het vreemde en stoute plan, om een onafhangelijk Vorstendom voor zichzelven op te rigten. Het Landschap Hurrianah hadt, door de woelingen der onrustige tijden, in veele jaaren geen Opperhoofd erkend, maar was beurtlings een prooi geweest van elken op den anderen volgenden Invaller; dit dagt Mr. thomas het best geschikt tot volvoering van zijn plan. Het District Hurrianah, negentig mijlen ten westen van Delhi gelegen, was het Land door hem ter beheerschinge uitgekoozen. Het strekt zich 80 CossGa naar voetnoot(*) ten Noorden en ten Zuiden uit, en ook zo veele Coss ten Oosten en ten Westen; en vindt men 'er in het geheel 800 Dorpen. In dit Land, even als in de meeste gedeelten van Hurrianah, is het water schaars, bovenal in het heete jaargetijde. Om dit gebrek aan water te voorkomen, hebben de Inwoonders putten van eene verbaazende diepte, van 120 tot 150 voeten. Behalven deeze heeft elk District twee of drie met steen gemetzelde waterbakken: deeze verschaffen overvloed van water, tot den tijd der heete en alles verschroeiende winden. De rivier Caugur is van uitneemenden dienst voor de Inwoonders. Dezelve vloeit geduurende den Regentijd over, ter oorzaake van de bijkomende waterstroomen, | |
[pagina 145]
| |
van het gebergte afvloeiende. Deeze wegzakkende, laaten zij, even als het water van den Nijl, een rijke en vette slibbe naa, welke een overvloedigen oogst van graan geeft. Andere gedeelten van Mr. thomas bezittingen bragten rijst en veelerlei soorten van moeskruiden voort, ook graan; doch dit laatste hangt af van den regen, die valt naa de maand October, tot December. In deeze landstreek groeit het gras ongemeen sterk, en verschaft misschien meer voorraads van voeder, dan men in eenig gedeelte van Asia aantreft. Het gras in Hurrianah bezit ook de uitneemende hoedanigheid van veel en gezond voedzel te verschaffen. Het vee is 'er, uit dien hoofde, beter dan elders. De lugtsgesteltenis is, over 't algemeen, gezond; doch wanneer het zandig en woest land, ten westen gelegen, heet wordt, strookt de lugtsgesteldheid niet best met den aart der Europeaanen. De Inboorelingen van Hurrianah, een reeks van eeuwen in eenen bestendigen krijg geleefd hebbende, bezitten veel persoonlijken moed; zij zijn zeer afgerigt in den wapenhandel, bovenal in het zwaaijen van de speer en het gebruik van de sabel; dan, schoon dapper, zijn zij wreed, verraadlijk en wraakzugtig, en, wanneer zij onderling verschil krijgen, schroomen zij niet, hunnen vijand, om de geringste beuzeling, te dooden. Mr. thomas hadt tot zijne Hoofdstad de Stad Hausi uitgekoozen. Dezelve ligt omtrent 90 mijlen ten westen van Delhi, en ten naastenbij in het middelpunt der nieuwlings verkreegene heerschappije. Die Stad, op eene hoogte gelegen, is wonder wel ten verblijve van den Vorst geschikt. Geen water is 'er te krijgen, dan op den afstand van zeven Coss; doch de krijgsbezetting binnen de Stad heeft ruimen voorraad van die noodwendigheid, daar binnen de sterkte verscheide wellen zijn. Deeze omstandigheid maakt eenen aanval moeilijk, buiten den regentijd. - ‘Hier,’ zegt Mr. thomas, (met die kragt en klem, welke hij betoonde door zijn geheel zonderling leeven heenen) ‘hier vestigde ik mijne Hoofdstad; herbouwde de wallen, die, zints langen tijd, in verval waren; herstelde de vestingwerken. Dewijl dezelve jaaren lang verlaaten geweest was, vond ik het moeilijk, Inwoonders te krijgen, dan allengskens, door eene zagte behandeling, koos ik tusschen de vijf- en zesduizend persoonen | |
[pagina 146]
| |
uit, aan welken ik alle voeglijke voorregten vergunde. - Ik rigtte eene Munt op, en muntte mijne eigene Roupijen, die ik in mijn leger en land in omloop bragt. Dewijl ik, zints den aanvang mijner ingeslaagen leevensloopbaane te Jyjur, beslooten had een onafhanglijken Staat op te rigten, nam ik werklieden en kunstenaars van allerlei slag in mijnen dienst; en, thans oordeelende dat niets dan kragt van wapenen mij kon doen staande blijven in mijnen stand, vermeerderde ik het getal mijner krijgslieden, goot mijn eigen kanon, vervaardigde mijne eigene wapenen en kruid; in 't kort, ik maakte de beste toerustingen om een verdeedigenden en aanvallenden krijg te voeren, tot dat ik in 't einde eene Hoofdstad en Land had, grenzende aan de Seik - landen. Ik wenschte mij in staat te stellen, om, bij eene gunstig voorkomende gelegenheid, Punjaub te vermeesteren, haakende na de eere om den Britschen standaard te planten op de oevers van de Athock.’ Om zijne plans te volvoeren en zijn krijgsvolk te onderhouden, schikte Mr. thomas een gedeelte van de inkomsten, herkomstig van de Landen, hem door de Mahratten afgestaan. Met veel beleids en oordeels, de gaaven van groote zielen, poogde hij de genegenheid zijner knegten aan zich te verbinden, door jaargelden te schenken aan de weduwen, kinderen en naaste bloedverwanten der zodanigen, die in zijnen dienst sneuvelden. Deeze jaargelden beliepen, ten eenigen tijde, 's jaars 40,000 Roupijen, die geregeld betaald werden aan de daartoe geschikte voorwerpen. Deeze betaalingen deedt hij geregeld alle zes maanden, aan de naaste bloedverwanten der gesneuvelden, 't zij Officier of Soldaat; elk kreeg de helft van de bezolding des overledenen. Die uitgave, de kosten van kanon en kleinere wapenen te vervaardigen, en het verkrijgen van krijgsvoorraad, verteerde dat gedeelte van Mr. thomas inkomsten, welk hij kreeg van de landstreeken, aan hem door de Mahratten afgestaan. Du perron stiet hem van zijnen Throon, en beroofde hem van zijn Rijk. Niet lang naa zijne aankomst aan de Britsche grenzen in Indie, zag Mr. thomas den staat zijner middelen na, en bevondt, dat hij niet meer overgehouden hadt dan eene som, toereikende om in zijn Geboorteland te leeven: met dezelve besloot hij het tooneel des openbaaren leevens te verlaaten, en 't zelve te | |
[pagina 147]
| |
verwisselen voor 't genot van huislijke rust. Met dit oogmerk toog hij na Calcutta; wanneer de dood hem belette verder te gaan dan de Krijgspost van Berhampor, waar hij den 22sten van Oogstmaand des jaars 1802 overleedt. Hij werd op het Kerkhof dier plaats begraaven, en'er is, te zijner gedagtenis, een gedenkteeken opgerigt. Mr. george thomas was te Tipperary, in Ierland, gebooren, en hadt omtrent zes-en-veertig jaaren bereikt. Hij was kloek van persoon, haalende meer dan zes voeten; zijne kragt was evenredig aan zijne grootte; zijne houding was stout; ook hadt hij, geduurende een lang en met veele hachlijkheden gepaard krijgsleeven, eene opgerigte houding van zijn hoofd gekreegen, 't welk hem een stijf voorkomen gaf; zijn uitzigt was daardoor krijgshaftiger, en duidde eene onverschrokkenheid van geest aan, die hem eigen was en bijbleef tot het laatste uur zijns leevens. Mr. thomas bleek door de Natuur gevormd te zijn om de stoutste plans te volvoeren: schoon door geene opvoeding beschaafd, bezat hij eene aangeboorene en hem eigene kragt van geest, welke hem aandreef en in staat stelde tot het onderneemen en volvoeren van groote bedrijven. Zijne daaden wijzen uit, dat hij voortreffelijke krijgsbekwaamheden bezat; zij schitteren in een langduurig krijgsmansleeven vol wisselvalligheden: en zal men misschien van zijne bekwaamheden een volkomener denkbeeld vormen, als wij letten op den aart en de uitgebreidheid van een zijner Plans, 't welk hij openlag voor den Heer francklin, aan wien wij deeze Military Memoirs verschuldigd zijn, staande zijn verblijf te Benares. Toen hij zijne verblijfplaats te Hausi gevestigd hadt, ontwierp hij eerst het plan, en zou hetzelve, indien onvoorziene omstandigheden zich niet hadden opgedaan, volvoerd hebben, om zijne vermeesteringen tot den mond van den Indus uit te breiden. Dit zou hij gedaan hebben door eene vloot booten, gebouwd van hout uit de bosschen nabij de Stad Ferosepoor, op den oever van de Sutluge-rivier; door die rivier met zijn Leger af te zakken, en de landen, welke hij op zijnen tocht ontmoette, te onder te brengen. Eene stoute onderneeming in de daad, en gevormd in den geest van een ouden Romein. | |
[pagina 148]
| |
Ten besluite van dit zijn ontwerp hadt hij voor, zijne wapenen te wenden tegen Punjaub, 't geen hij dagt, in het tijdsbestek van twee jaaren, te onder te brengen; dit, in aanmerking genomen zijnde den rijkdom, welken hij door dit bedrijf zou verkrijgen, en de middelen, welke hij daardoor in zijne magt kreeg, zou ongetwijfeld gestrekt hebben om zijn gezag op eenen vasten grondslag te vestigen. 's Mans kennis van den geest en het character der onderscheidene Stammen en Volken, die het binnenste gedeelte van het Schiereiland van Indie bewoonen, was veelvuldig, uitgestrekt en naauwkeurig. Niemand heeft misschien ooit het character der Indiaanen beter gekend en juister bepaald, dan hij. Mr. thomas was zagtaartig van inborst; hij bezat eene aangeboorene beleefdheid, en de kunst van behaagen in eene grooter maate dan de meesten. Hij was openhartig, edelmoedig en minzaam; en zijn gedrag ten opzigte van de Familien der zodanigen, die hij te onderbragt, geest getuigenis van een menschlievend hart, en spreekt zeer ten voordeele van zijn character. Maar, niettegenstaande deeze goede hoedanigheden, vordert de onpartijdigheid, dat wij zijne gebreken niet verzwijgen, en eenige schaduwen brengen in zijne anders schoone beeldtenis. Haastig was hij van aart, en onderhevig aan opstuivingen van wraak; dit maakte zijn voorkomen eenigzins woest; doch zulks gebeurde alleen, wanneer de gezelligheid hem tot onmaatigheid vervoerd en zijn redesvermogen beneveld hadt: van hier ook, dat hij, van eenen verkeerden handel uit die oorzaake overtuigd, zich zo gereed als iemand betoonde om zijnen misslag te erkennen en alle mogelijke vergoeding te doen. Volkomene geregeldheid van gedrag kan men niet wel verwagten van eenen Man als Mr. thomas, daar eene afzondering van het beschaafde leeven, en eene lange ontwenning van het betragten dier pligten, welke het hoogste genoegen des maatschaplijken leevens uitmaaken, eigenaartig aan de zeden van deezen Man iets moest bijzetten van de zeden der onbeschaafde Volken, onder welke hij zo lang en zo gemeenzaam verkeerde. Over het geheel genomen mogen wij aanmerken, bij een terugzigt op het leeven en de bedrijven deezes zouderlingen Mans, dat het bezwaarlijk valt te bepaalen, | |
[pagina 149]
| |
waarover wij ons het meest moeten verwonderen; over de onverschrokkenheid van geest, welke hem tot daaden dreef, die, in de eindelijke uitkomst, hem uit den staat van een gering mensch tot den vorstlijken rang verhieven; dan over de wonderbaare en zeldzaame verknogtheid, aan zijn' Persoon en belangen doorgaans betoond door Indiaansche Inboorelingen van verscheidenerlei soort, die met hem streeden, met hem overwonnen, in een langen en hachlijken krijg, en wier bijstand hem, voor eenen tijd, verhief tot eene hoogte van aanzien en waardigheid, zo zeldzaam het lot eens gemeenen Burgers. |
|