Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
Waarneemingen, gedaan 1 october 1806, op de instorting van den Ruffi-berg, in het kanton Schweitz. Door Theod. de Saussure.Door de werking van het water, de lucht en de vorst, hebben alle bergen eene strekking ter ontbindinge, tot zakking, of om in de diepte der zeeën terug te keeren, uit welke zij waarschijnlijk zijn voortgekomen, en alwaar zij misschien van nieuws geformeerd worden. Deeze ontbinding wordt meestal bewerkt langs zoo langzaame wegen, dat zij onze waarneemingen ontgaat; doch op andere tijden kondigt zij zich aan door onverwagte instortingen, die een geheel land onderst boven keeren, deszelfs opgezetenen verdelgen, en niets, behalven het beeld der verwoestinge en des bajerts, agterlaaten. Van dien aart is de Instorting, welke, op den 2 September deezes jaars (1806) in het Kanton Schweitz is voorgevallen. Reeds verscheiden beschrijvingen zijn 'er van dat droevig voorval voorhanden; doch zommigen zijn onvolledig, anderen onnaauwkeurig, en geene van allen bevat bepaalde narigten omtrent de oorzaaken, door welke zij ontstaan is. Deeze waarneemingen zouden haare nuttigheid kunnen hebben, indien zij de bergbewooners geruststelden, welke bij valsche verschijnzels voor dergelijke omkeeringen beducht wierden, en indien zij de zodanigen verwijderden, die aan een weezenlijk gevaar blijven blootgesteld bij eene onvoorzigtige zorgeloosheid. De in zekeren zin van zelf ontstaande instortingen, die in verscheiden gewesten zijn voorgevallen, wijzen aan, dat de bergen, die een aanstaanden val schijnen aan te kondigen, door de al te sterke helling hunner beddingen, en door gebrek aan zamenhegting in hunne deelen, geene instlrtingen doen ontstaan, bekwaam om de belendende landstreek op eenmaal te verwoesten, indien deeze beddingen geene verandering ondergaan in haaren staat van zamenkleevinge en in haare zamenstelling. Zij veroorzaaken, ongetwijfeld, het nedervallen van steenen; doch dit vallen is in 't algemeen agtereenvolgende en bijkans regelmaatig; dag aan dag neemt men de uitwerkzels waar, welke dit vallen doet ontstaan, en men kan bij voorraad tegen derzelver gevolgen zich beveiligen. Van hier, dat de dagelijksche instortingen, welke op Mont Blanc en de naastgelegene naalden voorvallen, geene geduchte omkeeringen veroorzaaken voor de bewooners van dit gewest. Maar indien de zamenstelling des bergs verandere, indien eene of meer harde en hellende beddingen eene of meer zagte | |
[pagina 114]
| |
beddingen vervangen, en die den aanleg hebben om door water ontbonden te worden, blijft de harde bedding onaangeraakt, terwijl de daar beneden liggende vernietigd wordt. In gevolge deezer vernietiginge ontstaat 'er binnen in den berg eene ledige ruimte, of wel gevuld met eene zagte en niet zamenhangende zelfstandigheid. De bovenste bedding, nog in haar geheel, thans geen steunpunt hebbende, wijkt uit, en zakt tevens op alle punten, de plaats der gesloopte bedding inneemende, en zij rolt na den voet des bergs, met eene snelheid, evenredig aan den graad der hellinge, en aan de beweeging, onder het daadelijk nederzakken bekomen. Zodanig is ten naastenbij de hoofdsomme der oorzaaken, welke de instorting der Diablerets hebben doen ontstaan, alsmede die van den berg Chède, bij Vervez, en eindelijk van den Ruffi-berg, waarvan ik thans spreek. Deeze berg, ook wel Rossberg genaamd, bestaat uit verscheiden buurten en landhoeven, ieder van welke een berg genoemd wordt; doch deeze verdeelingen zijn willekeurig; zij hebben geenen grond in eenige natuurlijke doorsnijding of verdeeling; van hier dat de naamen Gnippe, Spitzbuhl, Steinerberg, Rossberg, met welke in zekere betrekkingen de ingestorte berg benoemd wordt, niet anders zijn dan zoo veele onderscheidene Weilanden van den Ruffi-berg, welke de uitwijking is doorgetrokken. Voor 't overige verkies ik deeze laatste benaaming boven die van Rossberg, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan met den Rotzberg, een geheel andere berg, in de nabijheid van Stantz. Volgens den Heer ebel is de Ruffi-berg achthonderd en zes toisesGa naar voetnoot(*) boven de oppervlakte der zee verheven, en vijfhonderd zes-en-tachtig toises boven het meir Zug, of het diepste der valeie van Arth, in welke de berg gedeeltelijk is nedergestort. Deeze valei, rijk in weilanden, heeft eene schilderagtige ligging; zij stoot tegen twee meiren, dat van Zug in het noordwest, en van Lowertz in het zuidoost. Zij wordt geformeerd door twee bergen, den Ruffi-berg ten noorden, en den berg Rigi ten zuiden. Haare lengte is anderhalve mijl; de breedte een vierendeel mijls aan haar westelijkst uiteinde aan de zijde van Arth, een dorp aan den oever van het meir Zug gelegen, en eene halve mijl aan het tegenovergelegen uiteinde, aan de zijde van het meir Lowertz. De Ruffi-berg is zamengesteld uit beddingen poudingue en uit beddingen biksteen (grès), welke tot in het diepste der valeie van Arth nederdaalen, evenwijdig met de helling des bergs, onder eenen hoek van 25 graaden. | |
[pagina 115]
| |
De gelijkheid, welke 'er plaats heeft tusschen de bestanddeelen en de gesteldheid van den Rigi- en Ruffi-berg, heeft de Heeren ebel en echer doen vermoeden, dat deeze twee bergen voormaals vereenigd waren; beiden zijn zamengesteld uit door water afgeronde steenen, en uit een gedeeltelijk door kalkaartig, gedeeltelijk kleiagtig cement zamenhangend zand, 't welk zeer dikmaals rood van kleur is. Dit cement, 't welk vrij hard is, wordt door lengte van tijd, door de werking der lucht en van het water, ontbonden, en de oppervlakte der rots neemt, door deeze verdelging, de gedaante aan van een afgekabbelden vloer. De keisteenen, uit welke dezelve bestaat, zijn, voor het meerendeel, koolaartige kalksteenen, van eene grijze geelagtige kleur: onder het breeken zijn zij ruw en vast, even als de kalksteenen van den tweeden rang. Versteeningen heb ik 'er evenwel niet gevonden. Nog vindt men 'er petrosilex van den tweeden rang, quartz, roode jaspis, roodagtige biksteenen (grès), en eindelijk granietsteenen; doch de laatstgenoemde zijn 'er zeldzaam, altijd rood van kleur, en zouden ligt met porfiersteenen kunnen verward worden. Opmerkelijk is het, dat alle deeze keisteenen geenerlei overeenkomst hebben met de steensoorten der naastgelegene bergen, welke kalkaartig en blaauw zijn. Opmerkelijk is het daarenboven, dat zij nooit meer inhouds dan van zeven of acht duimen in allerlei rigtingen bevatten. De omwenteling, welke, ter deezer plaatze, die ontzaglijke hoeveelheid afgerolde en waarschijnlijk van verre gekomene keisteenen op elkander heeft gestapeld, is gevolgd van eene andere laatere omwenteling, welke op deeze poudingues en in het diepste der valei groote blokken graniet gevoerd heeft, gelijksoortig met die op de Jura en de Salève gevonden worden. Dergelijken heb ik gezien op de Rigi, en zelfs tot op de hoogte van bijkans tweehonderd toises boven het meir van Lucerne, wanneer men aan den kant van Weggis omhoog klimt. Ook heb ik ze op den Ruffi-berg gezien, en tot op de hoogte van bijkans tachtig toises, tusschen het dorp St. Anne en het gehugt Buachen, bij het meir van Lowertz. Dermaate zijn zij hier op elkander gestapeld, dat zij alle andere soorten van steenen uitsluiten, en dat men zich niet anders zou kunnen verbeelden, of men bevondt zich op eenen bodem, geheel uit graniet bestaande, indien men door de algemeene beschouwing van het gewest van dit gevoelen niet wierdt afgebragt. Deeze blokken liggen altijd op zich zelve. Hunne aanweezigheid, zich alleen tot de laagere deelen des bergs bepaalende, hunne graauwe of witte kleur, hunne groote omtrek, wijzen aan, dat zij van het zamenstelzel der poudingue geen gedeelte uitmaaken, en het nooit gedaan hebben. De instorting van den Ruffi-berg viel voor 's naamiddegs ten | |
[pagina 116]
| |
vijf uure. Zij was, gelijk elders reeds is aangemerkt, voorbereid door den regen, die geduurende den geheelen Zomer rijkelijk was gevallen in dit gewest, en vooral geduurende de vierëntwintig uuren vóór den 2 September. Nogtans hieldt voor den middag de regen op, en in het oogenblik des ramps regende het niet. De instorting is niet ontstaan door den val van den top des bergs op de benedenste deelen. Dezelve wierdt veroorzaakt door eene geheele laag van beddingen, die van den voet tot aan den top van den Ruffi-berg, in eene diepte zomtijds van honderd voeten, eene breedte van bijkans duizend voeten, en eene lengte van omtrent eene mijl, zich van de benedenste beddingen heeft afgescheiden, en evenwijdig met derzelver vlakken is afgegleeden tot in het diepste der valei, met eene onbegrijpelijke snelheid, in vergelijking van zulk eene geringe helling. De boer, die mij in mijne wandeling op deezen berg tot gids diende, was ooggetuige van het schouwspel. Hij woonde aan den weg der nederstortinge, te Ober-Rothen, een gehugt, in de helling van den Ruffi-berg gelegen; hij was met houthakken bezig bij zijne wooning, en vijf of zes schreden van de plaats, langs welke de uitzakking trok. Eensklaps hoort hij een geluid als dat van eenen donderslag, en voelt tevens onder zijne voeten eene soort van schudding. Oogenblikkelijk verlaat hij de plaats; doch naauwelijks heeft hij vier of vijf schreden gedaan, of hij wordt door eenen luchtstroom op den grond geworpen. Hij staat terstond op.... De nederstorting was gebeurd: de boom, welken hij hakte, het huis, welk hij bewoonde, alles was verdweenen, en hij ziet, zoo als hij zich uitdrukte, eene nieuwe schepping. Eene onmeetelijke wolk van stof, die 'er oogenblikkelijk op volgde, bedekte het geheele land als met een floers. Eenige verhaalen melden, dat deeze verwoesting gepaard ging met vuurvlammen en een zwavelagtigen stank. Doch de geloofwaardigste getuigen, welke ik 'er over ondervraagd heb, hadden niets van dat alles vernomen. Men zegt dat 'er koolenbranders bezig waren met het maaken van houtskool op den weg der afstortinge, en het is mogelijk dat de verspreiding van hunne gloeiende ovens de gedaante van brand vertoond heeft. De meeste bewooners van het gewest verzekeren, dat de instorting geene drie minuten, en misschien nog veel korter, heeft geduurd, en dat zij op het bovenste en het benedenste gedeelte des bergs zich gelijktijdig heeft doen gevoelen. Hoewel deeze val kortstoudig en onverwagt was, wierdt dezelve verscheiden uuren van eenige voorteekens voorafgegaan; het vermelden van dezelve is van belang, omdat zij in 't vervolg de bewooners kunnen doen besluiten, zich van | |
[pagina 117]
| |
het gevaar te verwijderen, en omdat zij een gevolg der oorzaak zijn, die de snelheid der instortinge heeft bepaald. Een bewooner van Spitzbuhl, eene landhoeve, nagenoeg op twee derde deelen van de hoogte des bergs gelegen, hoorde, 's naamiddags ten twee uur, in de rotzen eene soort van gekraak, 't welk hij aan bovennatuurlijke oorzaaken toeschreef; straks klimt hij af na Arth, om eenen Geestelijke te beweegen het te doen ophoudenGa naar voetnoot(*). Genoegzaam gelijktijdig, doch te Under-Rothen, een gehugt aan den voet des bergs gelegen, zag martin weber, terwijl hij zijne spade in den grond stak om 'er boomwortels uit te haalen, den grond met eene ligte uitbarsting oprijzen, en voelde eene soort van suizing tegen zijn hoofd. Terstond staakte hij zijn werk, en verhaalde aan zijne buuren een verschijnzel, waarop zij geene acht sloegen. De herders, welke nog den grond, tusschen de genoemde plaatzen gelegen, bewoonen, hebben mij verhaald, dat, van 's morgens af en geduurende den geheelen dag, de berg gedruis hadt gemaakt, tot op het oogenblik dat de nederstorting wierdt gewrogt met de snelheid van den blixem, en eene zoo hevige schudding, dat te St. Anne en Arth, twintig minuten van de verwoeste plaatzen gelegen, alle de huisgeraaden der wooningen sterk bewogen wierden. Niets, intusschen, heeft men gevoeld of gehoord te Schweitz, slegts anderhalve mijl van het tooneel gelegen. Het gedruis, welk de verdelging voorafging, ontstondt uit het breeken der beddinge, welke is ingestort; niet eerder begon zij spoedig te zakken en af te glijden, dan nadat alle de deelen waren vaneengescheiden. Ik heb den top van den Ruffi-berg beklommen, aan den oostkant, het dorp St. Anne doortrekkende; zagt is overal de helling en zou te paard kunnen bereeden worden; niets anders ontmoet men op deezen weg dan wijnstokken, weilanden, bosschen van dennenboomen; nergens bespeurt men, geduurende deeze opklimming, de rots, welke tot grondslag der teelaarde dient; alleenlijk ziet men hier en daar groote klompen poudingue uitsteeken; doch deeze klompen zijn zints lang vaneengescheiden. Inzonderheid ontmoet men ze in eene soort van kleine wijde en niet zeer diepe valeien, van welke de berg hier en daar doorsneeden is van den top tot aan het voetstuk. Zij schijnen aan te duiden, dat de Ruffi-berg, in onderscheidene tijdvakken en op verschillende punten zijner oppervlakte, instortingen heeft ondergaan, gelijksoortig met de tegenwoordige. | |
[pagina 118]
| |
De topGa naar voetnoot(*) des bergs is niet uitgeweeken; hij vertoont eene rechte horisontaale lijn, ter vereeniginge dienende van twee niet zeer veel hellende vlakken, met gras bedekt: het eene strekt zich uit na een tusschenbeiden gelegen punt tusschen het meir van Zug en het meir Egéri; het ander tegenover liggende vlak daalt af na het meir van Lowertz: 't is op deeze laatste oppervlakte, en ongeveer eene toise beneden den top, dat de nederstorting zigtbaar begint te worden. De weg, welken hij genomen heeft, was, voor het ongeval, een weinig uitgehold als een goot of in de gedaante van een ondiep dal omtrent het benedenste van den berg; maar hij was niet hol aan den bovenkant, en men zag langs deezen geheelen weg, op eenen grond van weilanden en bosschen, blokken poudingue, hier en daar verspreid en in de teelaarde half bedolven. De oostelijke zelfkant van den val, of een zijner zijranden, aan den kant van Schweitz gelegen, toont duidelijk, dat, langs den geheelen weg der instortinge, de bovenste beddingen op de benedenste rechtstandig zijn nedergezakt, in den vorm eener ledige ruimte, tusschen dezelve ontstaan, in eene rigting, evenwijdig aan derzelver oppervlakten en aan de helling des bergs. Deeze zelf kant vertoont eene uitbrokkeling of rechtstandigen muur, die voor de uitbarsting niet zigtbaar was: de hoogte van deezen muur, boven de bovenste oppervlakte der instortinge, wijst bij den top van den Ruffi-berg de diepte der verzakkinge aanGa naar voetnoot(†): deeze uitbrokkeling is ongeveer veertien voeten hoog, omtrent den top des bergs; doch zij neemt ongevoelig toe; en veel laager, of ter halver hoogte van den laatstgemelden, scheen zij mij op het oog wel meer dan honderd voeten te haalen. Zij verdwijnt vervolgens allengskens onder de puinen der nederstortingen. De rots, uit welke deeze muur bestaat, is een kalkaartige en kleiagtige biksteen (grès), in beddingen geplaatst, waarvan alleen de doorsnijding zigtbaar is; zij verwandelen in mergel, en vervolgens in klei, door de werking van het water; de deelen, voor dit vogt meest genaakbaar, zijn klei; die genen, tot welke het niet kan doordringen, zijn biksteen (grès); ten minsten in 't algemeen: want deeze onderscheidene beddin- | |
[pagina 119]
| |
gen schijnen niet allen voor eene even gemakkelijke ontbinding berekend te zijn. Derzelver oppervlak, boven aan den berg, daalt tot in de diepte der valeie neder, evenwijdig met de helling van den Ruffi-berg, onder eenen hoek van 25 graaden. Kleinder is deeze hoek omtrent het midden en beneden aan den berg: want deszelfs helling, tusschen zijnen voet en top, heeft de gedaante van eenen boog, wiens pees moet ondersteld worden in de lucht te zijn. Deeze muur, en alle de afdeelingen, uit welke hij is zamengesteld, zijn overdwars doorsneeden in de rigting der uitwijkinge, door breede bijkans rechtstandige spleeten. Deeze beddingen van biksteen (grès) en klei stooten tegen elkander; nogtans heb ik, onmiddelijk beneden den top, tusschen twee van dezelven, eene bedding vergruisde, en in de klei ingekorste, koolaarde gezien. Deeze bedding was geen duim dik. Het bovenste gedeelte der uitbrokkelinge is bedekt, nu eens met teelaarde, dan met groote klompen poudingue, die zich met den biksteen niet vermengen, en van eene onderscheidene natuur zijn. 't Is gedeeltelijk de drukking dier klompen op de beddingen van zagt geworden biksteen (grès), welke derzelver zakking, en eindelijk het nedervallen op den grond der valeie, heeft doen ontstaan. Men begrijpt dat de benedenste beddingen hebben kunnen gesloopt worden vroeger dan de bovenste, door het indringen van het water in de spleeten, waarvan ik boven gesproken heb. Dit water, naa derzelver benedenste uiteinde bereikt te hebben, is doorgedrongen tusschen de vlakken der beddingen, tegen dit uiteinde stootende, is evenwijdig met derzelver vlak na den voet des bergs voortgeloopen, en heeft dezelve langs haare geheele lengte ontbonden. De vertikaale doorsnijding deezer uitbrokkelinge, evenwijdig met haare lengte, dunkt mij grootendeels te moeten toegeschreeven worden aan eene ader kalkaartige spath, die als een vernis de oppervlakte des muurs bedekt, door de verzakking zigtbaar geworden. De ader, aldus verscheiden beddingen biksteen (grès) rechtstandig doorsnijdende, heeft tuschen derzelver deelen eene voortloopende ontbinding doen ontstaan, die tot eene geregelde breeking en volgens één plan aanleiding heeft gegeeven. De westelijke rand der instortinge eindigt ongevoelig, en vertoont niet, even als de oostelijke rand, eenen rechtstandigen muur of eene snelle afhelling.
(Het slot hierna.) |
|