Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWenken, ten opzigte van eenen rechten smaak in het opstellen en leezen van romans.(Uit het Engelsch.)
Geenerlei soort van Schriften wekken de aandagt sterker, dan de Romans. De geleerden, de ongeletterden, de vrolijken, de zwaarmoedigen, zoeken bezigheid of uitspanning in Schriften van dien uitlokkenden aart. Het met vuur geschreeven blad der verbeelding wekt de vroege poogingen des vernufts kragtdaadig op. Milton voelde eerst dat hij een Dichter was, toen hij zich aan herderlijke landverbeeldingen overgaf. Sterne besteedde veele uuren van zijne jeugd in soortgelijke bespiegelingen. Rousseau was die warmte van gevoel, welke zoo onwederstaanbaare schoonheden aan zijne Werken bijzet, verschuldigd aan een dergelijken oorsprong. Men vindt menschen, die de Romans geheelenal veroordeelen, als de deugd in 't algemeen ondermijnende, en de zedelijkheid van bijzondere persoonen verdervende. De verkeerd- en ongegrondheid van dit begrip valt niet moeilijk elken onbevooroordeelden te doen begrijpen. Het zou, mijns inziens, bezwaarlijk vallen, een voorbeeld bij te brengen van eene welgeschreevene Roman, (want wij willen niet spreeken van die slegte, welke alleen gestemd zijn op eenen toon, om laage driften te ontsteeken, en, of openlijk of bedekt, leerboeken der ondeugd zijn) of dezelve strekt, in den uitslag en de ontknooping, om de schoonheid der Deugd en de afzigtigheid der Ondeugd aan te toonen. Hoe is het dan mogelijk, dat de zedelijkheid iets lijde door dit slag van Schriften? 't Is waar, een Roman moge nu en dan eene al te leevendige beschrijving behelzen, of een gevoelen | |
[pagina 73]
| |
van twijfelagtigen aart voorstaan: maar is het niet hoogst onbillijk, om weinige misslagen iets geheel te veroordeelen? Het Tooneel ontzegt men de algemeene nuttigheid niet, omdat het Blij- en Klugtspel nu en dan losbandige uitdrukkingen voordraagt. Mij dunkt, dat de onschuldigen, de niets kwaads vermoedenden veel voordeels kunnen trekken uit eene met oordeel geschreevene tentoonstelling van listige en slegte characters. De jeugdige leezers blijven niet langer geheel vreemdelingen in de wereld; zij leeren de streeken der vleierij onderkennen, den gemaakten lach der veinzerije onderscheiden van het open en gul voorkomen der opregtheid. Al te zeer zich op het leezen van zodanige Geschriften toe te leggen, beweert men, dat de kragt der ziele verzwakt, en de aandoenlijkheid tot eene gevaarvolle en schadelijke hoogte opwindt. Dit mag, misschien, met grond gezegd worden: doch dan is het alleen het al te zeer behartigen, 't welk die schadelijke gevolgen naa zich sleept. En men vergeete niet die grootschheid van gevoelens, welke het blad der verdichte geschiedenis kan inboezemen. Geen Geschiedpen kan de waarde voor de maatschappij van zulk eene edele geestdrift voor eere zo treffend afmaalen, als dezelve kan geschetst worden door de treffende en beproevende omstandigheden in eene Roman. Zelfverlochening, edelmoedigheid, vaderlandliefde, vriendschap, zijn eenige van die deugden, welke eene geestdrift als deeze vergezellen. Misschien is het eene der voornaamste verdiensten van eene welgeschreevene Roman, dat, door het beschouwen van de schilderij des zwaarsten lijdens, de met daadlijken rampspoed worftelenden opgeleid worden om mindere met gelaatenheid te verdraagen. Schoon de zedelijke strekking der Romans moge betwist worden, derzelver vermogen van te behaagen zal men niet lochenen. Mijn oogmerk is, in deeze kleine Proeve, eenige weinige wenken te geeven, om een juisten smaak in dit slag van letterarbeid te vormen. Ik mijne gedagten over dit onderwerp neder, zo als zij mij voor den geest komen, en verzoek verschooning bij den Leezer, indien ik tot misslagen verval, die onverschoonlijk zouden zijn in een opzettelijk Werk, daarover geschreeven. De soort van Schrift, onder den naam van Roman be- | |
[pagina 74]
| |
kend, is in Engeland van laate dagteekening. Eene overzetting, of liever eene uitbreiding, van eenige der verwilderde Romances van Italiaansche of Spaansche herkomst verwekte, in de vroegere dagen onzer Letterkunde, een smaak voor Riddervertellingen, Heldenliefde, en beleezingen der Toverkunde. Tusschen de Fabelen van deezen stempel, en de zedekwetzende voortbrengzels, die omtrent het einde der Zeventiende Eeuwe aanmoediging vonden, schijnt geen tusschenstap. De schandvolle Werken, die in den smaak vielen, wanneer addison het plan vormde om in de Fraaije Letteren zijns Lands eene hervorming daar te stellen, bestonden meestal in ruimschootige en naakte beschrijvingen der zeden eener bedorvene eeuwe, en ruwe schimpschriften op de weezenlijke of ingebeelde treeken van lieden in hoogen stand. Deeze vodderijen maakten gewis de leesboeken niet uit van allen, die kieschheid bezaten: en in dat kenmerkend tijdvak der Fraaije Letteren schijnen de Spectators, onder veelerlei benaamingen, de Tooneelspelen, en Dicht stukken, de uuren weggenomen te hebben, nu zo algemeen aan Romans besteed. Addison en steele gaven den wenk ter Hervorminge; doch geen Schrijver gaf 'er genoegzaam agt op, tot omtrent den tijd van richardson. Die kiesche en aangenaame Schrijver paarde 't eerst eene afbeelding van de huislijke zeden aan de ontwikkeling der onderscheidene driften, die in den menschlijken boezem woelen. - Fielding ontstak zijne toorts aan het vuur van richardson; doch, al te zeer bewust van zijne eigene kragt, om een enkel navolger te worden, sloeg hij, bij zijne eerste proeve, stoutmoedig een nieuw pad in. De Geschiedenis der Romans, zints den tijd deezer Schrijveren tot heden, zou eene onderhoudende taak opleveren: genoeg zij het, hier aan te merken, dat, met uitzondering der Werken van sterne, smollet en walpole, tot de invoering van de Hoogduitsche School, en de verschriklijkheden, daarmede opgedaagd, alle Romans van naam gezegd mogen worden afstammelingen te weezen van tom jones en clarissa harlowe. Walpole's Kasteel van Otranto baande den weg voor de Hoogduitsche School van Romanschrijvers. In deeze School wordt het schriklijk bevallige met eene zwaarmoedige geestdrift aangekweekt. Gelijk het penseel van fuseli, tragt de pen van de Hoogduitsche Romanschrij- | |
[pagina 75]
| |
vers te vergeefs de zagtere bekoorelijkheden van aandoenlijkheid op het papier te brengen. De verbeeldingskragt is steeds op den toon van onthutstheid en alarm gespannen. Op vergrooting gesteld, maakt de Schrijver van elkenboezemzugt een doodsangst. Gelijk de verschriklijkheden van een zomer-onweer, zo hebben de vreesaanjaagende voorstellingen der Duitschers alleen behaagd door derzelver nieuw- en zeldzaamheid. Het is eens Schrijvers pligt, den smaak der Leezeren terug te brengen tot de mogelijkheden des weezenlijken leevens, en te voorkomen, dat de uitwerkzelen van een valsch schitterend dwaallicht het bestendig schijnend licht der eenvoudige Natuure niet verhinderen. Men zegt, dat de smaak deezer eeuwe geene geschiedenis wil, met eenvoudigheid verhaald, en gekleurd met de leevendige doch gemaatigde kleuren der waarheid. Ik beken liever te gelooven, dat onze Schrijvers of bekwaamheid of genegenheid derven om 'er de proeve van te neemen. De omzwervende smaak walgt schielijk van buitenspoorigheden, en valt met nieuwe greetigheid op het gemaatigde en natuurlijke. Dat men, om de Natuur kragt bij te zetten, de Kunst te hulp roepe! Weinigen, die zich in dit vak van schrijven waagden, schijnen gelet te hebben op den aart hunner onderneeming. Zij versmaaden eene geregelde wijze van verhaalen, of hebben 'er nimmer van gehoord Men zegt hun, dat eene veelvuldigheid van voorvallen noodzaaklijk is: dit gaat door: maar, volgens dien grondregel schrijvende, brengen zij, zonder behoorlijk overleg, zonder oordeel, eene menigte van omstandigheden bij, die, ja, schitteren, doch niet of zeer gebrekkig zamenhangen. Een Roman noemt men eene soort van Heldendicht: waarom dan geene wenken opgezameld uit de regelen, waargenomen in het Heldendicht, of in een Tooneelstuk, om die schrijfsoort te verbeteren? Ik wil hiermede niet, dat, gelijk het gelegen is met een Heldendicht of Treurspel, eene Roman altoos moet bestaan uit eenig gewigtig en agtbaar bedrijf; doch, desniettegenstaande, moet 'er één heerschende trek in doorstraalen, één bepaalde loop van opeenvolgende gebeurtenissen, zamenverbouden met eene genoegzaame aankleeving aan de regelen voor een Tooneelstuk, een begin, een midden en einde hebbende. Aan deeze groote | |
[pagina 76]
| |
keten van omstandigheden mogen verscheide schalmen van ondergeschikte voorwerpen geslaagen worden, maar die alle strekken om het hoofdbedrijf op te helderen, en derhalven alle aan elkander verbonden zijn, in hoe verwijderd eenen graad ook met de ontknooping. Eene tusschenvallende gebeurtenis moge iets weezenlijks behelzen, daar zulks het verhaal verleevendigt, en gelegenheid geeft om uit te weiden in eene verscheidenheid van characters; maar die gebeurtenis van eenen tweeden rang moet ondergeschikt blijven, en zorgvuldig ondergeschikt gehouden worden, aan het hoofdbedrijf, en de daarin voorkomende characters behooren zorgvuldig met zagtere en min schitterende kleuren geschilderd te worden. - Alle bijverdichtzel moet vermijd worden; naardemaal zulks in een verhaal in ondicht, even gelijk een lange tusschenreden, de aandagt aftrekt en verwart. De eerste Roman, ooit in het Engelsch geschreeven met behoorlijke inagtneeming der regelen des Tooneelspels, was het Kasteel van Otranto. De edele Schrijver liet zijne zugt tot die inagtneeming zo verre werken, dat hij zijn verhaal verdeelde in vijf boeken, even als de vijf bedrijven van het Treurspel. In het eerste boek wordt de leezer bekend gemaakt met het oogmerk, en krijgt kennis aan de voornaamste characters; in het tweede wordt het belang des hoofdbedrijfs aanhoudend voortgezet; in het derde komen hinderpaalen en verwarringen op; in het vierde en vijfde klimt alles allengskens, met staage aannadering tot de ontknooping. In deezer voege neemen de gevallen in eene geregelde orde toe; terwijl geen overtollig character, of noodloos toeval, plaats krijgt. Het plan van dit schoon en klein stukje kan eene zeer geschikte oefening aan den Romanschrijver verleenen. Schoon hij niet, met de striktheid van Lord orford, zijn stuk in vijf wel onderscheidene Bedrijven verdeele, kan hij egter dien Schrijver volgen in diens oordeelkundige inagtneeming van de Treurspelschikking, om de voorvallen zodanig te plaatzen, dat de aandagt gevestigd en de driften geroerd worden. - Tot zo lange de Schrijvers in dit vak zich niet willen schikken om bijstand te ontvangen van zulke heilzaame regels, en tot een onderzoek van de beginzels, die de Natuur aan de hand geeft, zullen hunne poogingen alleen eene overeenkomst | |
[pagina 77]
| |
hebben met het ruwe en verwarde werk eens Schilders, die, gevraagd welk een stuk hij onder handen hadt, antwoordde, ‘dat hij dit zo bepaald niet zeggen kon, eer hij verder met het opmaaken van zijn stuk zou gevorderd weezen!’ Allen, die over den aart des Heldendichts geschreeven hebben, maaken een zeer groot onderscheid tusschen het bewonderenswaardige, het verbaazende, het buitenspoorige, en het onwaarschijnlijke. Die onderscheiding behoort altoos den Romanschrijver voor den geest te zweeven. Een korte aandagt, verleend aan de voornaame tooneelen in het groot tooneelspel des menschlijken leevens, zal hem gereedlijk voorvallen verschaffen, wel geschikt voor zijn bedoelde werk, zonder de jammerhartige toevlugt te neemen tot harssenschimmen, die niet voldoen, omdat ze onbegrijplijk zijn. Wat de ontknooping eener Roman betreft, de onderscheidene geaartheden der leezeren geeven de voorkeuze aan verscheidene. De diepdenkenden en zwaarmoedigen begeeren te treuren over eene ontzettende en droeve uitkomst; de vrolijken en vuurigen kennen geen vermaak dan in een gelukkig einde. In zo verre mogen onderscheidene werken, met lof, menschen van verschillende geaartheden voldoen; maar het onverschillige, het twijfelagtige, 't geen wij in zekere hedendaagsche Romans aantreffen, is verkeerd en wansmaaklijk. De beschikkingen des Noodlots hebbe men nimmer buiten dringende zedelijke noodzaaklijkheid in te voeren. Geen drup menschenbloed zal men storten, ten zij het slagtoffer vertrekt in omstandigheden, die een nutte les geeven aan de overblijvenden. De ziel verkrijgt dan een regtmaatig en heilzaam gevoel, terwijl men ziddert over het afgeschilderd wrak van menschlijken voorspoed. Strikte aandagt moet besteed worden in het bewaaren en doorhouden van het Character. De Schrijver hebbe zorgvuldig onderscheid te maaken tusschen toevallige afwijking en het algemeen beloop van iemands waarschijnlijk gedrag. Archimedes riep uit, toen een Soldaat hem het zwaard op de keel zette: ‘Wagt een oogenblik, dat ik mijn Voorstel betoogd hebbe!’ Doch het zou zeer oneigenaartig weezen, op het gezag deezer | |
[pagina 78]
| |
vertelling, elken Wiskundigen te beschrijven, als zodanig verdiept en in zijne betoogen verzonken, dat hij alle voorzorgen ter lijfsberging verwaarloosde. Egter staat het vrij, uit bijzondere anecdotes wegens het gedrag van groote Mannen, in bijzondere omstandigheden, iets te ontleenen ten aanziene van het gedrag, natuurlijk eigen aan groote zielen, in de buitengewoone omstandigheden, waarin de Schrijver zijnen held plaatst. Dus, wanneer zimmerman fredrik den grooten, Koning van Pruissen, om den lijdenden Monarch gedunrende diens laatste ziekte te troosten, bij het ophaalen van diens schitterende daaden, toevoegde, ‘dat, even gelijk de Zon een donkeren aardbol verlichtte, hij altoos licht rondsom zijne voetstappen verspreid hadt.’ - ‘Met dat al,’ antwoordde hem de Koning, ‘was ik nooit iets anders dan een arm Sterveling!’ - Uit deeze kleine geschiedenis leeren wij, dat, bij een Man, die eene vaste verhevenheid van gevoel bezit en een in afhangelijkheid geoefend verstand, de lof noch wantrouwen, noch verwaandheid verwekt. Een min verheven character zou zich geschaamd, en den lof eene pligtpleeging genoemd, of de vleierij aangenomen hebben, door de inboezemingen des hoogmoeds op te volgenGa naar voetnoot(*). Weinige Romanschrijvers laaten hunne Perfoonen spreeken, gelijk men doorgaans in den ommegang spreekt: dit is waarheid: doch deswegen valt aan te merken, dat het voor eenen Schrijver niet geraaden zij, al te stipt zich te houden aan de gewoone wijzen van gesprek in den ommegang. Wij weeten, dat op het Tooneel een nadruklijker stijl vereischt wordt, dan volkomen natuurlijk zou weezen, bij de gelegenheid, waarin de persoon het woord voert; de Schilder maalt zijn tafereel, waarin Landloopers of Boeren komen, in eene allerspreekendste kleeding; en zo staat het den Romanschrijver vrij, | |
[pagina 79]
| |
iets van het bevallige der welspreekenheid aan zijne anders niet vuurige zamenspraak bij te zetten, en aan zijne koddige characters eene grooter maate van grappigheid te geeven; doch alles met behoedzaamheid. Een Schrijver, die de Natuur ter gidse neemt, zal naauwlijks de herinnering noodig hebben, dat de sieraaden van welzeggen bewaard moeten worden voor de zwakste plaatzen zijns verhaals; en dat de belangrijkste tooneelen, met oordeel geschilderd, uit zichzelven sieraads genoeg bezitten. Niets kan belachlijker weezen, dan dat de afgemeetenste uitdrukkingen, en spreekwijzen van eene zeer uitsteekende keurigheid, den door droefheid sterk geroerden in den mond gelegd worden. Droefheid moge, bij wijlen, praatagtig weezen, maar is zelden welspreekend, of het moet zijn in de eenvoudigheid der uitdrukking, in de taal van 't hart, - welspreekend, enkel omdat dezelve onvoorbedagt en ongekunsteld is. Het is bijkans even noodloos, den Romanschrijver te binnen te brengen, dat eene zeer uitsteekende en sterke tegenoverstelling van Characters noodig is, om de gevoelens van de persoonen, die men ten voorbeelde wil stellen, te meer te doen uitkomen, ten einde de aandoeningen der Leezeren te treffen. Van eene juiste te passe brenging dier tegenoverstellingen hangt veel, zeer veel, af. Het verborgen houden van den eindelijken uitslag is in de hedendaagsche Romans algemeen: dit, met verstand gedaan, is van zeer veel kragts. Terwijl het de drift der koelzinnigen gaande maakt, kan het de nu en dan toevallige traagheid der kloekzinnigeren opwekken. Maar eene te algemeene tewerkstelling deezer kunstgreep strekt niet tot eere van des Schrijvers bekwaamheden. - Blijkbaar mag de Schrijver dit te hulp neemen in dezelfde maate, als de verwarring met voordagt gebezigd wordt in eene smaakvolle schikking van een Landtooneel. Daarin worden de hoogten met begroeiden grond zo geschikt, dat zij nu het groot voorwerp bedekken, dan hetzelve vertoonen in een onderscheiden gezigtpunt van 't geen, waaruit het eindelijk moet voorkomen. Dan de kunstenaar houdt zich aan eene vaste handelwijze in zijne vermommingen, en vermijdt met veragting de kinderagtige kronkelpaden van een doolhof. - Dat de Romanschrijver, even gelijk hij, op den eenen tijd bedekke, | |
[pagina 80]
| |
en op eenen anderen half ontdekke, de strekking der gebeurtenissen, welke hij zamenvoegt, in zo verre zulks kan dienen om de nieuwsgierigheid op te wekken en de te vroege ontdekking te voorkomen: dan 'er zij in zijne handelwijze een stelzel, 't welk teffens klaar en bepaald is. Dit kan niet ontbreeken, als hij bedenkt, dat de Natuur, in haare grootste wonderen, geen uitwerkzel aanbiedt, zonder de oorzaak, om zo te spreeken, op dezelfde bladzijde haarer verrigtingen te ontvouwen. Het zou veelligt schijnen, dat eene kleine maate van oordeel genoegzaam ware om den Schrijver op zijne hoede te doen zijn, om in geene tot kleinigheden vervallende vermelding te komen van beuzelagtige en uitwendige omstandigheden. Van stoelen, tafels, kabinetten, eene breede beschrijving te geeven, kan alleen belangrijk weezen voor Uitdraagers; en nogthans hebben uitsteekende Romanschrijvers dien misslag begaan. - Niet oneigen mogen wij hier te passe brengen, hoe de Schilders van de Hollandsche School hunnen roem stellen in de Natuur zo stipt en schroomagtig te volgen, dat zij zelfs de vuiligheid, welke de laarzen van den voetganger bespat, afbeelden: terwijl de Italiaan, met edelen ijver en juisten smaak, de Natuur afbeeldt in haare verhevener en fraaijer vertooningen. Even getrouw als zijn mededinger in het voorkomen der Natuur af te beelden, kiest en verbindt hij alles, zorgvuldig agtgeevende om het groot oorspronglijke in eene behaaglijke en welbeoordeelde houding af te beelden. Met egte en waare kleuren de bedorvene Vrouwen af te maalen, die der kieschheid haarer Sexe schande aandoen, is eer wansmaak te verwekken, dan te leeren. De afzigtlijke trekken van vrouwlijke slegtheid mogen alleen dan te voorschijn komen, in het geval dier Vrouwen, die eene verontschuldiging voor haare ondeugden zoeken in de wettiging der Mode, alsmede in de twijfelleer der halve Philosophen. Het is de zaak eens Romanschrijvers, vrouwlijke voortreffelijkheid en teederhartigheid te schilderen. Kan hij geen model vinden in den kring zijner kennissen, dat hij dan de handelwijze van zeuxis volge, die vijf van de schoonste Vrouwen uit Agrigentum koos, toen hij ten oogmerke hadt het beeld van juno te maalen, en de bevallighe- | |
[pagina 81]
| |
den van zijne Godin zamenstelde uit de verzamelde schoonheden van dit vijftal. De Historische Roman is eene soort van opstel, dikwijls zeer onderhoudend, maar niet zelden verveelend en aanstootelijk. 'Er is iets bijzonder behaaglijks in het denkbeeld van terug gevoerd te worden tot de dagen van aanbelang in de Jaarboeken des menschdoms, en tot persoonen, met welken onze ziel zamenstemde in haaren vroegsten tijd van opmerking. Doch de onderneeming vordert eene zeer groote maate van oordeel en kieschheid tevens. De Characters der ingevoerde persoonen moeten met onschendbaare trouwe bewaard worden, of de begoocheling houdt op; men mag op de waarheid der gebeurtenissen geen inbreuk doen. Zo niet de Schrijver in dit vak de naspeurmgen van eenen Oudheidminnaar voegt bij de verbeelding eens Dichters, hij gebruike nimmer zijne pen in zulk eene stoffe. - Zelfs in eene Geschiedkundige Roman is de geregeldheid van plan een noodwendig vereischte, even gelijk in een Geschiedkundig Tooneelspel de vervaardiger eenige uitsteekende lotgevallen van zijnen Held uitkipt, en zich niet zet om den geheelen loop van diens bedrijven te vermelden. Van eene inagtneeming van de regelen des Tooneelspels zullen (ik moet het nog eens herhaalen) de bevalligheden eener Roman grootendeels afhangen. Om dichterlijk van een dichterlijk onderwerp te spreeken, merk ik, ten besluite, aan, dat de vermogens en bekwaamheden eens Schrijvers, die het aanwenden der kunst in het plan en de verdere uitwerking van zijn stuk versmaadt, vergeleeken mogen worden bij eenen overvloed van water, verspreid over eene ruime en onvrugtbaare vlakte; - damp en vervuiling zijn 'er alleen de gevolgen van: - terwijl de Schrijver, die zijn voordeel doet met een stelzel te volgen en geregeld te werk te gaan, vergeleeken mag worden bij eenen stroom, bedwongen door heilzaame oevers, die met eene toeneemende kragt voortvloeit, zegepraalende over alle hindernissen, die tusschenbeiden mogen opkomen. |
|