Dr. B. Franklin's aanmerking over de Americaansche staats regeling.
(Overgenomen uit een' zijner jongst uitgegeevene Brieven aan Mr. whatley.)
Mijn Heer! - Gij schijnt de gesteltenis onzer Staatsregelinge niet wel te begrijpen. Indien het Congres een steeds standhoudend Lichaam was, zou 'er meer reden weezen om jaloers te zijn over de daaraan opgedraagene Magt. Doch de Leden worden jaarlijks gekoozen, en kunnen niet langer dan drie jaaren naa elkander gekoozen worden, noch meer dan drie jaaren in zeven; en elk kan, wanneer de Aanstellers te onvrede zijn over zijn gedrag, ten allen tijde van zijn' post worden verlaaten. De Leden zijn uit het Volk genomen, en keeren, den tijd uitgediend hebbende, onder 't Volk weder; zij hebben geen duurzaamer bestaan in dien rang, dan, om zo te spreeken, de afzonderlijke zandkorrels in een uurglas. Zodanig eene Vergadering kan niet ligt gevaarlijk voor de Vrijheid worden. - Zij zijn 's Volks dienaars, te zamenvergaderd om de volkszaaken af te doen en het algemeen welzijn te bevorderen. De hun verleende magt moet genoegzaam weezen, of zij kunnen de hun opgelegde pligten niet vervullen. - Zij hebben geen groote jaargelden, maar een dagelijksch inkomen, en dit is naauwlijks toereikende om de noodige kosten goed te maaken: zij hebben geen kans, om hooge eereposten, waaraan groote inkomsten verbonden zijn, te beklimmen: zij hebben geene kunstenaarijen te werk te stellen, om, gelijk dit wel elders geschiedt, verkoozen te worden.
Ik wenschte dat Oud - Engeland zo gelukkig was in het Rijksbestuur; doch ik zie het niet. Gij Engelschen houdt uwe Regeeringsvorm voor de beste der geheele wereld, en veragt de onze en andere. 't Is troostlijk, dat elk een goed gevoelen van zichzelven heeft, en van alles wat tot ons behoort: elk denkt, dat zijn Godsdienst, Regeering, Vrouw enz. de beste is van alle Godsdiensten, van alle Regeeringen, van alle Vrouwen.
Te deezer gelegenheid herinner ik mij drie Groenlanders, die twee jaaren in Europa gereisd, en, onder toevoorzigt van eenige Moravische Broeders, Duitschland, Deenemarken, Holland en Engeland bezogt hadden. Ik trof hun, op hunne terugreize na Groenland, te Philadelphia aan, en vroeg hun, of zij, de veel gemaklijker leevenswijze der bezogte Volken, die het behulp der Kunsten hadden, gezien hebbende, niet zouden verkiezen onder ons te blijven woonen? - Het antwoord kwam hier op neder, dat zij met genoegen de gelegenheld