Uit deezen hoofde is het noodzaaklijk, gras of andere planten, die den Mensch niet tot voedzel strekken, op den eigensten grond te teelen. Dan schoon de menschen geen gras kunnen eeten, kunnen zij het nogthans derwijze aanleggen, dat zij zijdelings daarvan voedzel trekken. Zij kunnen het gras laaten eeten door Beesten, wier eigenaartig voedzel het is; en, in deezer voege het gras, als 't ware, in dierenvleesch herschaapen hebbende, kunnen zij die beesten ter spijze gebruiken, en op deeze wijze een rijker en prikkelender voedzel verkrijgen, dan iets uit het groeiend rijk ooit kan opleveren.
Het maakt, overzulks, een gedeelte van den arbeid des Landbouwers uit, om deeze Dieren, welke ten voedzel gebruikt worden, aan te teelen en te voeden, ten einde hij in staat gesteld worde om ten allen tijde voordeel te trekken van den grond, welken hij bebouwt. Het is desgelijks noodig, dat hij, om zijne werkzaamheden met voordeel te volvoeren, andere Dieren kweeke en voede, niet als een middel van der menschen bestaan, maar ter oorzaake van de diensten, welke zij kunnen toebrengen: want het heeft den weldaadigen Maaker deezer Wereld behaagd, op dezelve weezens van eene ondergeschikte natuur te plaatzen, bekwaam om het Menschdom in deszelfs werkzaamheden bijstand te bieden, zonder vernederd te worden door den staat van dienstbaarheid, waarin zij geplaatst zijn. Tot het bearbeiden van den grond zijn deeze Dieren, ter oorzaake van derzelver sterkte en geduldig verdraagen van den last des arbeids, hoogst nuttig, en zelfs volstrekt noodzaaklijk, in onze koude Gewesten, die het behulp des Landbouws behoeven om den bewoonderen spijze te verschaffen. Deeze Dieren behooren, overzulks, met de grootste zorge gevoed en gehuisvest te worden.
Uit deezen hoofde is de bezigheid eens Landbouwers van eenen zeer uitgestrekten aart, vorderende veel vooruitzigts, en eene zeer groote maate van kundigheid wegens de betrekkingen, welke 'er bestaan tusschen de belangrijkste voorwerpen in de natuur - den grond, de jaargetijden, de dieren en de planten, in zo verre zij in verband staan met het onderhouddes Menschdoms. Het is door deeze Kunst ten top van volkomenheid te brengen, dat de Mensch in waarheid Heer der Wereld worde. Hij onderwerpt, door zijne werkzaamheden, gedeelte van 's aardrijks oppervlakte, en verkrijgt over de Dieren, die dezelve bewoonen, een wettig regt van heerschappije of van eigendom, daar hij ze opgekweekt en leevensonderhoud bezorgd heeft, door zijne kunst en arbeid. Hij gebruikt de Dieren, 't is waar, tot voedzel; doch, eer hij zulks kan doen, moet hij daaraan onderhoud verschaffen, naauwlettend zorge draagen voor derzelver vermenigvuldiging, gezondheid en welweezen. Dewijl het den Dieren aan voor-