Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief aan een' der uitgeeveren der Vaderlandsche Letteroefeningen, betreffende de zich noemende onbrandbaare menschen, Nicolas Isidore Roger en LyonnetGa naar voetnoot(*).Ik geloof zeer gaarne, dat de Leezers van uw geacht Werk, in die plaatsen onzes Lands, waar de Heeren lyonnet en roger hunne indedaad bijzondere en verbaazende, 't zij dan natuurlijke of kunstige, bekwaamheden niet vertoond hebben, of zulken, die, hoewel ze in de Steden, waar deze beruchte persoonen zich hebben bevonden, woonachtig zijn, echter geene gelegenheid gehad hebben om hunne proeven in persoon bij te woonen, met verlangen eenig bericht daarvan in hetzelve te gemoet zien; daar ge u altijd boven andere Uitgeevers van Journaalen bevlijtigt, om, in uw Mengelwerk, de zeldzaamheden, welke zich nu en dan in de vakken van Natuur of Kunst voordoen, met ijver naar te speuren; ten einde. zo spoedig mooglijk is, de nieuwsgierigheid uwer Leezeren, die geene gelegenheid gehad hebben, zelven die zaaken te kunnen zien of onderzoeken, eenigzins te bevredigen; hetgene echter, al naar dat de aart der zaak zulks | |
[pagina 24]
| |
toelaat, dan eens meer, dan weder min volledig geschiedea kan. - Gij verlangt dus ook nu weder van mij, dat ik u ten minsten iets betreffende de zo veel geruchts gemaakt hebbende onbrandbaare Menschen voor uw Mengelwerk zal toezenden. Maar ...
Infandum, amice, jubes renovare θαυμαςμον.
Immers, in dit geval, ben ik niet in staat, om, voor als nog, iets anders dan mijne verwondering over het mij door hen vertoonde te hernieuwen, zonder in de zo zeer betwiste waarde of onwaarde der verschijnselen hunner Proeven te kunnen treeden. Ik zal u dus niets anders, dan een kort historisch verslag van sommige der voornaamste Proesneemingen dezer in de daad zeldzaame Menschen, kunnen opgeeven - en wel alleen van die Proesneemingen, waarvan ik zelf ooggetuige geweest ben. De ruime Verkoopzaal, nevens het Logement, genoemd het Wapen van Amsterdam, was hier ter Stede door de Heeren nicolas isidore roger, geboortig van Versailles, en lyonnet uitgekozen, om aldaar hunne Proefneemingen te verrichten. - Ik begaf mij derhalven op Maandag, den 5den dezer maand Januarij, des avonds ten half zes uuren, derwaards, en vond reeds eenige Heeren in dezelve op en neder wandelende, als ook een koolenvuur op den haard aan het einde der Zaal aangelegd; terwijl ter zijde van den schoorsteen een soort van Orchest was opgericht, waarop eenige Muzijkanten bezig waren, zeer ijverig en presto, eenige symphoniën te speelen, op eene wijze echter, die genoegzaam kenmerkte, dat het hoofdoogmerk der bijeenkomst juist niet was om het genoegen van een gehoorstreelend Concert te genieten; gelijk dan ook een groote ronde brandvlek in den houten vloer, regt in het midden der Zaal, zulks verder bewees. - Inmiddels wies het gezelschap allengs aan; sommige Heeren plaatsten zich op de langs de wanden der Zaal gerangeerde stoelen, andere bleeven bestendig heen en weder wandelen, alles onder eene ernst aankondigende diepe stilzwijgendheid, welke de Franschen, zeer onomatopoeisch, une morne silence gewoon zijn te noemen; ook werd 'er nu en dan eene Dame in de Zaal, en naar de door haar gekozene of besprokene zitplaats geleid; al het welk te samen de Zaal eenigzins het voorkomen gaf van die, waarin de Doge van Venetien, met zijn genodigd gezelschap, den gevreesden Aballino verwagt. Na nu op deze wijze eenige stille en staatige, enkel door de geweldige muzijk vervulde oogenblikken, doorgebragt te hebben, werden 'er, met veel gedruisch, eenige ijzeren staaven, bouten enz. in het koolenvuur gelegd, waarbij zich de rondwandelende menigte met nieuwsgierigheid vervoegde, ten | |
[pagina 25]
| |
einde deze praeparatoire vereischten tot de aanstaande verbaazend vuurige Proefneemingen met opmerking te beschouwen. Inmiddels vertoonden 'er zich ook eenige, doch weinige, persoonen op de plaatsen van den tweeden rang, welke ten einde der Zaal opgericht waren, echter nabij genoeg aan het middenvak, waarop de vertooning zoude plaats hebben, om alles behoorlijk te kunnen zien. - Daarop werd de deur der Zaal, welke communicatie met het Logement heeft, geopend, en de Heer roger, een tenger persoon van eene middenmaatige lengte, gekleed in de bijna Turksche en hier en daar glinsterende costume van een' Tooneeldansser, met ontbloote armen en beenen, doch met schoenen aan de voeten, kwam met een vluggen tred en bevallige honding binnentreeden; waarop zich elk plaatste, en hem gelegenheid gaf, om eene korte aanspraak, in de Fransche taal, tot de aanschouwers te houden; waarna hij zijnen knecht beval, water te brengen, waarmede hij zich, staande op den rand der brandvlek te midden van de Zaal, de ontbloote armen, beenen en voeten, nadat hij ook zijne schoenen uitgedaan had, afwaschte, en wel op zodanige wijze, dat 'er een groote plas waters op de brandvlek uitgestort werd; waarna hij zich met een doek lugtig afdroogde. Men langde hem vervolgends eene aan het boveneinde gloeijend gemaakte ijzeren asschop, met welke hij zich naar het boveneinde der Zaal begaf, en eenige minuuten, in eene gracelijke houding, paradeerde, onder het uitspreeken der aankondiging van deze zijne eerste proefneeming, en opwekking der aanschouweren tot de meestmogelijke oplettendheid; daarop begon hij zich met den bovensten rand van de gloeijende asschop over het aangezicht en de beenen te strijken, tevens langs de wanden der Zaal gaande en voor elk aanschouwer stilstaande. - Hij hervatte vervolgends de zelfde gevaarlijke proef met eene ijzeren, aan het boveneinde gloeijende, staaf, die hij voor elk aanschouwer, met veel bevalligheid, langzaam over zijne uitgestoken tong streek. Daarna werd 'er een groote geheel gloeijende ijzeren bout op het midden der brandvlek nedergelegd, waarna de verwonderenswaardige man eenige passen van een' bevalligen dans begon, en onder denzelven, eerst met den rechter voet, op de maat der, hiertoe voornaamlijk dienstige, muzijk, een vasten en sterken tred deed, houdende den voet een poos tijd op het gloeijendste gedeelte van den ijzeren bout in rust, waarna hij denzelven, met den voet, omkantelde, en voords, op de maat, met den voet smeedde: dit alles geschiedde nog op het bevogtigd gedeelte van de brandvlek; doch vervolgends wentelde hij het ijzer buiten dezelve, en herhaalde ook daar zijne proef; waarna hij den, nu wel niet meer gloeijenden, echter heeten bout opnam, en, denzelven tusschen de lippen en voor den mond houdende, 'er de kamer mede rondwandelde; alles | |
[pagina 26]
| |
met zo veel zeekerheid, zelfbetrouwen, en zelfs bevalligheid, dat er het vreesselijke dezer schrikbaarende vertooning grootelijks door verminderd werd. Daarop geleidde hij zijn kind, zijnde een klein tenger Meisjen, naar zijne eigene opgave 7 jaaren oud, in de Zaal, bestreek hetzelve den ontblooten arm en het hoofdhair insgelijks met den rand eener gloeijende asschop, waarvan hetzelve echter geen het geringste ongemak scheen te ondervinden, gelijk ook niet van het sterkwater, waarmede hij het over den arm streek, terwijl zij ook vervolgends dezelfde proef van het zetten van den blooten voet op een gloeijenden ijzeren bout herhaalde, en insgelijks de gloeijende ijzeren staaf met de tong aflekte; het welk, uit hoofde van de teêrheid en minder verzeekerde houding van zo een klein kind, dat dit alles toch met zekeren schroom scheen te verrichten, een gevoel van angst en vrees, over het welligt onverwagt mislukken dier gevaarlijke proefneeming, bij alle de aanschouwers deed ontstaan, 't welk niet eer ophield, voor dat het kind deszelfs op 't oog hoogstgevaarlijke rol volspeeld had, en door eene afzonderlijke gift der nu eerst vrij ademende aanschouweren voor deszelfs schijnbaar geleden angst schadeloos gesteld werd; alhoewel de aanschouwers waarschijnlijk meer dan het kind door deze proefneeming getroffen waren. De Heer roger plaatste vervolgends eene brandende kaars op den grond, en hield een geruimen tijd zijnen blooten voet kort boven de vlam, zonder de geringste aandoening van eenig pijnlijk gevoel te laaten blijken. Bij deze gelegènheid viel ons in, dat hij bij deze proef gemakkelijk eene mimische nabootsing van den beroemden kloekmoedigen Romein mutius scaevola (doch veelligt was deze antieke scaevola den modernen geheel onbekend) hadde kunnen voorstellen, die insgelijks, na den mislukten aanslag op het leven van porsenna, Koning van Hetrurien en vijand der Romeinen, in deszelfs tent, de rechterhand in de vlam van een koolenvuur hield, waardoor hij den Koning, wegens zijne onverschrokkenheid, tot een vergelijk bewoog; welk Character de Heer roger, door zijne bijzondere geschiktheid tot de voorstelling van edele en grootsche standen, op de schilderachtigste wijze hadde kunnen voorstellen; te meer nog, daar hij zijne volkomene geschiktheid tot die rol al verder betoonde, door eene volgende proeve, bestaande in, met eene brandende kaars, wier vlam hij langs zijn' ontblooten arm liet speelen, het vertrek langzaam door te wandelen, bij dezen en genen stilstaande, en zich met hen over deze zijne bijzondere bekwaamheid onderhoudende, onder betuiging dat hij van de regt op tegen zijnen arm terwijl aanbrandende kaars geene de geringste gevoelige gewaarwording ondervond. Vreeslijk was het gezicht dezer staatige promenade, wijl dezelve zeer gevoeglijk eene stoffagie tot den beruchten Doodendans van hans holbein, op de | |
[pagina 27]
| |
muuren van het Kerkhof te Mentz, hadde kunnen uitmaaken; daar het sterke licht der kaars de slagschaduwen der armspieren zo scherp maakte, dat het scheen alsof de Dood in eigen persoon het Gezelschap kwam complimenteeren. Na dezen toer nu weder gedaan te hebben, liet de Heer roger een klein slesjen rondgaan, 't welk, naar zijn zeggen, met het sterkste sterkwater gevuld was. Weinigen hadden de stoutmoedigheid om 'er even aan te rieken; de meesten reikten het elkander slechts zeer beleefd over, even als onbekende spijzen op een kostbaaren maaltijd, en 'er liet zich een zichtbaare zweem van gerustheid op het gelaat van enkelen zien, zo dra ze het overgereikt hadden, het welk met zulk eene houding geschiedde, alsof ze bij hunzelven dachten: Μμτι ϑεγης· πλανα δωρα· τα γαρ πυρι παντα βεβαπται.Ga naar voetnoot(*) Dit vocht dan eindelijk weder in handen van roger gekomen zijnde, stortte hij 'er eenige druppels van op een spongie, en bestreek daarmede geheel zijn' linker arm, die echter in geenen deele daardoor aangedaan scheen. Dit zelfde herhaalde hij verscheidene keeren, de zaal weder rondgaande en hier en daar stilstaande. Ook het Meisjen werd door hem op dezelfde wijze met hetzelfde bijtend vocht bestreeken, zonder het minste onaangenaam gevoel te laaten blijken. Voords, ten bewijze dat hij zich werkelijk met vuurvattend scheivocht bestreeken had, kwam de gloeijende asschop weder te stade; immers hij streek nu weder den gloeijenden rand over de beenen, wanneer men duidelijk, onder het overstrijken, een blaauwe vlam langs den rand van de asschop gewaar werd, zeekerlijk veroorzaakt door het ontbranden van het scheivocht, waarmede hij ook zijne beenen bestreeken had. Dit alles werd, tot nog toe, op de uiterlijke lighaamsdeelen beproefd; maar nu volgde eene nog minder begrijpelijke proesneeming. De Heer roger deed naamlijk, nadat hij bij het gezelschap met twee lepels, een tinnen en een staalen, rondgegaan had, door zijn' knecht een kannetje brengen, waarin hij zeide kookende olie te zijn; terwijl hij zulks ook bewees, door 'er den tinnen lepel in te steeken, welks blad 'er oogenbliklijk in smolt, terwijl hij den steel in de hand hield, die 'er vervolgends ook in gestoken, en beide de form van dezen lepel en van den steel voor eeuwig vernietigd werd. Voords het kannetje opneemende, en hetzelve in de linkeren den staalen lepel in de rechterhand houdende, scheen hij met den staalen lepel iets uit hetzelve te scheppen, en bragt dien voords aan den mond, zeggende: à vot santé, messieurs! | |
[pagina 28]
| |
(Prosit tibi! wel bekoom' het u! dacht ik bij mijzelven.) Dit alles ging met eene zekere gezwindheid, die het oog naauwlijks volgen konde, doch elk voor zichzelven zeeker deed vermoeden, dat 'er althands geen vischgraaten in den lepel lagen. Na deze smaakelijke restauratie, ging hij met den ledigen lepel bij de aanschouwers rond, hun de warmte deszelfs doende gevoelen. - Dit gedaan zijnde, bedankte roger de aanschouwers voor derzelver gunstige aandacht, en excuseerde zich van voor ditmaal niet langer te kunnen werken, wijl hij bij de Leden der Medicijnsche Faculteit (het Geneeskundig Toevoorzicht) ontboden was; waarom hij ook de Exercitien voor dezen avond aangevangen had, daar zulks anders gewoonlijk door den Heer lyonnet geschiedde, die nu, de orde van zaaken door dit toeval omgekeerd zijnde, het spectakel besluiten zoude. - De Heer roger zich daarop verwijderd hebbende, verscheen de Heer lyonnet met nog grooter glans; immers zijn vest en opperkleedjen schitterden nog meer van edele pailletten. Hij scheen insgelijks een man van middelbaaren onderdom, doch was veel gezetter en minder vlug dan zijn Schoonbroeder, gelijk hij ook minder den zagtgolvenden trek der Grieksche bevalligheid in zijnen stand en houding waarnam, en meer de onbuigzaamheid van den hardgehuiden fabelachtigen Salamander scheen te willen uitdrukken. Hij deed, te midden der Zaal staande, eene aanspraak aan de vergaderde menigte, in dezelfde houding, als meu de Romeinsche Veldheeren, op de antieke penningen, hunne adlocutio Cohortium, of aanspraak aan de krijgsbenden, ziet houden; waarbij men waarnam, dat hij ook, even als de oude Romeinen in hunne Handschriften, de woorden volmaakt naast elkander, zonder eenige de minfte patie of zinsnijding, plaatste, en alles op een zelfden toon en met eene hooge, bijna vrouwelijke, stem uitsprak. Dit gedaan zijnde, verrichtte hij eerst dezelfde proefneemingen als zijn voorganger met de gloeijende asschop en ijzeren staaf; vervolgends danste hij niet (want daartoe scheen hij in een te ernstigen luim) maar stapte met een' forschen tred op den gloeijenden ijzeren bout, en bleef 'er nog langer dan zijn voorganger met den voet op gevestigd; waarna de knecht geroepen werd, ten einde hij den bout geduurig omkantelen zoude, terwijl de Heer lyonnet denzelven met zijne vuisten smeedde en voords met den voet weder in deszelfs voorige gedaante bragt. Dit ondertusschen geschiedde niet, zonder de nog brandbaare Elève, of Adept, eene zichtbaare aandoening te veroorzaaken, die hem, in het omkantelen van den gloeijenden bout, schoon hij dien met de panden van zijn rok aan het meest bekoelde einde aantastte, de beweeging zijner armen eenige graaden in denzelfden tijd deed versnellen. Men bragt voords den Heer lyonnet een vlammend Komsoor, waarover hij zich met het aangezicht | |
[pagina 29]
| |
bukte, de oogen echter wel dicht gesloten houdende, evenwel zo, dat zijn geheel aangezicht door de vlam gelekt werd; vervolgends hield hij zijn' ontblooten voet te midden in de vlam, en bleef een poos tijd in die houding staan, tot dat men hem een grooten ijzeren lepel, gevuld met eene aanzienlijke hoeveelheid, zo hij zeide, gesmolten lood, bragt, welken men in een schotel voor hem nederzette. Dit nu zoude het sterkste stuk zijn, waarmede het spectakel (in den familiairen zin waarlijk een treffend spectakel) besloten stond te worden. De Heer lyonnet stak daarop een stuk papier in dit kookend vocht, welk papier ook ten eersten, brandende, door hem 'er uitgehaald en met den voet gedoofd werd, waarna hij met eene groote gezwindheid de voorste vingeren van de rechter hand in deze smelting stak, 'er dus een schep uit neemende, waarmede hij zich het aangezicht scheen te wasschen, terwijl de stollende druppels langs zijne klederen op den grond afrolden; inmiddels werd de ijzeren lepel omgekeerd, en de nog vloeibaare stof in den schotel uitgestort, waarop hij 'er onmiddelijk den hiel van den rechter voet, zeer onverschrokken, in plaatste, en dien 'er eenige minuuten dus in gehouden hebbende, 'er vervolgends den geheelen voet in stak, en dien in de nog even vloeibaare stoffe heen en weder beweegde, zo dat wanneer hij 'er den voet uit getrokken had, en het vocht nu geheel bekoeld en weder een vast lighaam geworden zijnde, de pan omgekeerd werd, hij met den klomp op zijne handen, die nu de gedaante van den schotel aangenomen had, als in triumph het vertrek doorwandelende, denzelven aan de nieuwsgierige aanschouwers vertoonde; na welken laatsten staatelijken omgang hij het Gezelschap, in eene korte aanspraak, op den voorigen hem eigenen toon, voor deszelfs gunst bedankte, en eene praemie van vijf-en-twintig ducaaten beloofde aan dien genen, welke hem deze proef konde nadoen; verders zich in de gunst en recommandatie van het geëerde publiek aanbeveelende. Een luid handgeklap beantwoordde des onbrandbaaren mans bijkans onverstaanbaare rede. In allerijl vervoegden zich nu de aanschouwers naar de brandvlek, op welke alle deze geweldige en vuurige verschijnselen zich vertoond hadden, en elk bukte met drift, om een stukjen gestold lood (zeekerlijk tot een altijdduurend aandenken aan deze menschelijke Salamanders) mag tig te worden, even als weleer de kinderen op de Zaal van het Stadhuis, om, op den met koper ingelegden Hemispheer, het kleinste sterretjen te zoeken; men botste en stootte met het bukkend hoofd in groote drift tegen elkander, en het eene excuseer mij, mijnheer! volgde onmiddelijk op het ander; waarop elk met zijne opimum spolium, of grooten buit, even als caligula met zijn van het Britsche zeestrand geroofde schelpen, in triumph naar zijne wooning terug keerde. |
|