| |
| |
| |
De zoogenaamde Verdediging van Willem Paschen, Gtz. Drossaard van het Ampt Bredevoort, aangaande zijne bedrijven ten jaare 1799, als Commissaris van de Militaire Rechtbank, aan den proefsteen der waarheid, en des gezonden verstands getoetst, door Cornelis van der Aa. Eene Bijlage tot opheldering van het VIII D. zijner Geschiedenis van den Oolog. Te Utrecht, gedrukt bij den Schrijver. 1807. In gr. 8vo.
Niets bekommert eenen Recensent meer dan het doorlezen en beoordeelen van Twistschriften, omdat, zelfs voorondersteld zijnde, dat de twistende partijen ter goede trouwe te werk gaan, het oogpunt, waaruit zij dezelfde zaak beschouwen, doorgaans zeer verschilt, en dus ook de gevolgtrekking zeer zeker verschillen moet. Maar nog grievender wordt deze taak, wanneer hij te midden van zulk eenen twist eenen Schrijver ontmoet, die zegt te betoogen en niets betoogt, die zegt te wederleggen en niets wederlegt! Juist dit laatste is het geval met het Struk van den alom bekenden v.d. aa, welks breedsprakige titel hiervoor is opgegeven. Met allen mogelijken geduld heeft Recensent dit Stuk van 124 bladzijden, behalve het Voorbericht, gelezen. Hij hoopte daarin iets te vinden, waaruit eenige schijn van wederlegging mogt opdagen; maar hij moet rondborstig betuigen, daarin niet éénen enkelen grond te hebben ontmoet, waarop de beweering der tegenpartij op eenigerhande wijze, het zij rechtstreeks, het zij van ter zijde, verzwakt wordt. De Verdediging van den Heer paschen was, naar het oordeel des Recensents, waarin hij zich door voorname Rechtsgeleerden versterkt vond, een meesterstuk van wederlegginge, ter handhavinge van geschondene eer. Dat Stuk was alleszins bescheiden gesteld, en partij werd niet verder ten toon gesteld, dan wanneer de Schrijver daartoe verpligt werd, niet om den persoon des lasteraars, (want deze was reeds bij alles, wat eerlijk denkt, genoegzaam geteekend) maar om den laster zelf, die de braafste mannen niet ontziet, te doen verstommen. Maar nu dit Tegenschrift van van der aa? Ja, het is zijnen Meester waardig. De Recensent - en hij beroept zich op het oordeel van ieder onpartijdigen, die dit schrift in handen heeft genomen, - heeft na de lezing alleen dit resultaat gevonden, dat van der aa, met een aantal van afwijkingen, welke niets ter zake doen, het oordeel zijner
Lezers heeft willen afwenden van de zaak, welke hij op den titel beloofde, aan den proefsteen der waarheid en des gezonden verstands te zullen toetzen; dat hij heeft willen betoogen, dat de Hr. paschen telken reize door uitweidingen van den staat des geschils is afgeweken; dat dit voornemen om te betoogen is uitgeloopen op schelden en lasteren, en dat dus deze gansche
| |
| |
Bijlage tot opheldering een schandschrift is van de allereerste soort, waardig te behooren tot van der aa's Geschiedenis van den Oorlog, als welke, even als dit Stuk, een zamenweefsel is van schandelijke bijzonderheden, die ten allen tijde beneden elken Geschiedschrijver zijn.
Daar nu in dit Stuk een eigenlijk wederleggend betoog ontbreekt, kan de Recensent zijne taak niet voldingen met hetzelve aan zijne Lezers te doen kennen. Dan, daar van der aa zijne partij van uitweidingen beschuldigt, wil zich de Recensent wel verledigen, om zijnen Lezeren te doen zien, hoe meesterlijk deze man dat konstje verstaat.
Het gansche Voorbericht bevat niet één enkel denkbeeld ter zake, en is dus geheel uitweiding. Alleenlijk verdient de vlugheid van den Schrijver geroemd te worden, dat hij bijna vier kostbaare dagen tot het schrijven van dit Stukje besteed heeft. Welk eene schranderheid! Maar welk onpartijdige beoordeelt juist uit dezen spoed niet het voortbrengzel zelf? Welligt, indien van der aa vier maanden daaraan besteed had, zoude zulks rijper van beoordeelinge hebben mogen voorondersteld worden. Nu is drift misschien de grond der papierbekladding.
Het tweede zonderlinge, dat in deze voorberichtende uitweiding doorstraalt, is, dat de Man, die zich (bladz. 72.) een Vriend van orde noemt, te veld trekt tegen niet minder, dan agt geduchte Partijen, als 1o. tegen de halve Stad Haarlem, welke hem diep veracht; 2o. tegen den Hr. paschen; 3o. tegen den Konst- en Letterbode; 4o. tegen den Recensent der Recensenten; 5o. tegen den Deventerschen Drukker van paschen's Verdediging; 6o. tegen den Haarlemschen Courantier; 7o. tegen diens afgestorvenen Broeder, en 8o. tegen al wat zich van 1795 tot 1806 Patriot noemde, welk laatste aantal nog al niet gering is. En zulk een Vriend van orde, die nooit woelig, nooit onbesscheiden was, werd helaas! in het tuchthuis opgesloten! Zulk een man, die thans op vrije voeten loopt, zoo lang hij slechts, gelijk hij hoopt, zijne schuldeischers zal kunnen bevredigen, moet in het jaar 1807 nog tegen agt geduchte vijanden schermen! Inderdaad, waar kan er grooter onzin zijn, dan in zulk een voorkomen, waarmede de woelige, de onbescheidene, de lasteraar zich eenen ieder tot vijand maakt?
Voorts levert het Voorbericht van agt bladzijden de volgende lijst van niet minder dan 12 uitgezogte Scheldwoorden van lasterschrift; eer- en faamroovend libel; schotschrift; vrijheids - gal; vuilaartigen scribent; helsche onderneming; verachtelijk ras; spinrag eener dolle democratie; snorkende Goliath; blocddorstige Satelliten; politieke Inquisitie - meesters; laster en bloeddorst. En, daar dit voorportaal zoo heerlijk gestoffeerd is, wat zal men dan niet van het binnenste des heiligdoms
| |
| |
kunnen verwachten? Ja, ook dit is zijnen bezitter volkomen waardig. Van bladzijde tot bladzijde is dit gansche Stuk doorzaaid met zulke bitterheden. Op bladz. 20 zelfs worden de dooden niet ontzien, en in een geschil gesleept, waaraan zij toch geen het minste deel hadden. Immers, de Heeren bosch en staal zijn, voor zoo ver men meent, reeds overleden. Of de Hr. van der kemp nog leeft, weet men niet. Welk eene edelmoedigheid! De Heer wijbo fijnje leeft nog. Of deze zijne geschondene eer zal handhaven, zal de tijd moeten leeren Zelfs op bladz. 88 wordt de edele capellen tot den poll, miskend alleen bij diegenen, die zijne hooge waarde noch konden, noch wilden erkennen, op de onedelmoedigste wijze geschandvlekt.
Een bijzondere trek van die naauwkeurigheid, welke tot den echten Geschiedschrijver behoort, onderscheidt van der aa, daar hij (bladz. 21.) de verwarring van eenen uitlandigen Correspondent omtrent den persoon van den Hr. paschen rondborstig opgeeft; maar deze zelfde Correspondent, die hem misleid had, wordt in éénen adem als een accuraat en met de waarheid volmaakt overeenstemmend berichtschrijver opgevijzeld. Even zoo waardiglijk neemt hij al den arbeid (van den Hr. paschen) aan voor notificatie, en zweeft waarschijnlijk met zijnen vluggen geest rond in dien grooten raad, waarin de Midas - ooren met eene muts met bellen pronken, omdat men gewoon is te notificeeren, in plaats van te betoogen. En hij, die op den Heer paschen smaalt, omdat dezelve 25 bladzijden ter zijner verdediging besteedde (bl. 23), bezigt thans 124 bladzijden, waarin volstrekt geen het minste betoog te vinden is. En hij, die (bl. 15) vraagt: wat connectie (welke grootsche stijl!) is er met eene verdediging gegen mijn geschiedverhaal, en de vertelling (van den Hr. paschen) dat hij in 1795 van een fabrikeur in een drossaard gemetamorphoseerd werdt? hij zelf spreekt van de bijzonderheid van menno simons op den Postwagen, gewaagt ter dier plaatse van eene Menniste streek, en roemt, ten behoeve zekerlijk van Reizigers, die gewis deze Bijlage als een leesboek op reis met zich voeren, in éénen adem (bl. 21) den Castelein te Apeldoorn als een juweel van een Man! (alschoon hij een Herbergier is.) En hij geeft zich zelf (bl. 71) het edele getuigenis, dat hij, nog
geen 10 jaren oud zijnde, door zijnen Schoolonderwijzer verklaard wierd, dat hij in zijn vak volleerd was. Welk eene spijt voor de halfgeleerde wereld, dat de volleerde van der aa geen Schoolmeester is geworden! Hoe zoude hij de Hollandsche taal en den stijl verbeterd, en ons zekerlijk geleerd hebben, dat de lompste fouten tegen de Conjugatie, zoo als wij onnozelen bijkans op elke bladzijde van dit geschrijf meenen te vinden, inderdaad de grootste volkomenheden zijn! En hij, die in den Hr. paschen het gebruik van het woord Kwakkenschrij- | |
| |
ver gispt, (bl. 96) bedient zich zeer complaisant van dat zelfde gegispte stopwoord. En hij, die den Heer paschen ten kwade duidt het oordeel over zijne praesumtive handelwijze, (bl. 43) hij schaamt zich niet, om zijn oordeel tot in den Hemel uit te strekken, en alzoo in den post des Eeuwigen en Oppersten Richters van Hemel en Aarde te treden, door te verzekeren, dat de (zoo als hij het noemt) miserabele uitvlucht van paschen hem alsdan geenszins zal te stade komen. En hij, die elke gelegenheid te baat neemt, om het vonnis der Freule van dorth als bloeddorstig te doen voorkomen, gevoelt niet, dat hij hiermede zich vergrljpt tegen de wettige authoriteit, welke hij op andere plaatsen zoo zeer verheft, daar de groote napoleon den Hertog van enghien, om dezelfde misdaad van buitenlandsche zamenspanning, zonder form van proces, tot den dood veroordeelde; terwijl van der aa, in plaatse van de onschuld der Freule te bewijzen, geen enkel woord daarvan gewaagt.
Doch laat ons niet langer ronddwalen in een geschrift, dat vol is van de schromelijkste onzinnigheden. Wij laten gaarne het oordeel deswege vrij aan ieder Lezer, die zulks met eenige doorbladering mogt verwaardigen, en willen nog ten laatste doen opmerken, hoe van der aa zich kenmerkt als eenen Man, die aan de voormalige Orangepartij nog bij voortduring verbonden blijft, om daardoor het mededogen gaande te maken, zijn brood te winnen en zijne schuldeischers te voldoen. Dus zal gewis een ieder moeten vonnissen, die dezen arbeid van van der aa op nieuw onpartijdiglijk gadeslaat, en daarbij dan den eigen lof, dien hij zich zelf toezwaait, dan de geringheid zijner bekwaamheden, dan de schampere recensien zijner boeken, dan de uitboezemingen over den zaligen Vorst, (bl. 109 tot 112) vergelijkt met de ongerijmdheden, welke reeds hiervoor bij menigte zijn opgegeven.
De Recensent schaamt zich, om bij zulk eene papierbekladding, als die van van der aa, gebruik te maken van enkele plaatsen der gewijde Bladen, zoo als hij tot een motto op den rugtitel en elders bezigt. Maar, zo van der aa zich zelf ooit nadrukkelijker heeft gekenmerkt, dan is het in die door hem aangevoerde plaats uit den Brief van Apostel judas, alwaar wij lezen: Maar dezen, hetgene zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgene zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zichzelven. - Zij zijn waterlooze wolken, die van de winden omgedreven worden. Boomen in het afgaan van den herfst, tweemaal verstorven en ontworteld. Wilde baren der zee, hare eigene schande opschuimende. Dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternisse tot in de eeuwigheid bewaard wordt. |
|