schouwinge van de gronden, die de Apostel voor de billijkheid van zijn gemoedsbestaan bijbrengt; en wel eerst van dezen grondslag: Die leer behelsde voor vloekwaardige zondaren een tijding van zaligheid in zich. In de derde wordt gehandeld over een tweeden grond van dit gemoedsbestaan, welke hierin gelegen was: Deze leer was volkomen in staat, om den mensch dat heil te beschikken; het Euangelie was een kracht gods tot zaligheid. In de vierde over nog twee andere gronden: Deze leer predikte een Godebetamenden weg, een onschatbaar heerlijk middel, om deelgenoten van die Zaligheid te worden, namelijk het geloof in den heere jesus christus; en: Haar aanbod van Zaligheid was onbepaald en algemeen, het strekte zich uit tot allerlei rangen en standen van menschen.
Onder den tekst zijn hier en daar eenige Aanteekeningen geplaatst, tot verklaring of bevestiging van sommige gezegden, die, even als de Leerredenen, den gemoedelijk rechtzinnigen niet kwalijk zullen bevallen. In de zoogenaamde Toepassingen klimt somtijds de toon tot hoogen ernst, en heeft zich de Prediker, in de warmte der uitdrukking, wel eens gezegden laten ontvallen, die den toets van 't gezond verstand niet wel kunnen uitstaan. Wij voor ons kunnen 't ook niet goedkeuren, om over eenen en denzelfden tekst, en wel in zoodanigen trant, zoo dikwijls te prediken. Er is geene geringe maate van geduld noodig, om niet minder dan 184 bladzijden achtereen te lezen. En daarmede is evenwel 't geheele stuk eerst afgeloopen.