toekennen aan de vastigheid der grondvesten, waarop het rust, en de zich altoos aanprijzende, innerlijke waardigheid van hetzelve, aan elk, die het met eenen onbevooroordeelden en waarheidzoekenden geest beschouwt? 't Overgroot belang van deze vraag, vooral in onze tijden, waarin velen nog steeds voortgaan, het Christendom, als alleen rustende op dwaas vooroordeel, te verwerpen, wordt eerst, in eenen bloemrijken stijl, aangetoond, en dan de vraag nader bepaald door eene beschrijving van 't geen de Redenaar, over 't Christendom sprekende, daardoor verstaat. Niet dezen of genen vorm of wijziging van hetzelve, die afhangt van tijd, plaats en omstandigheden, niet tot deszelfs wezen behoort, en ook anders zijn konde, zonder de zaak zelve te benadeelen; maar den reinen eerdienst van het hoogste en beste Wezen, den eenigen waaren God, zoo als dezelve ons in al zijn omvang geleerd wordt, door Jesus Christus, den hoogstgeliefden en welbehagelijken Zoon van God, of, op zijn gezag, door zijne verlichte gezanten; zonder dat wij eenig eigendunkelijk bijvoegsel aan den eenen, noch ook eenige moedwillige verminking en misvorming aan den anderen kant, hierbij plaats mogen geven. Als men nu de zaak oppervlakkig beziet, zon men welligt meenen, het eerste te moeten vaststellen; terwijl men toch de meeste menschen ziet aannemen, voor waar en goed houden, en ook blijven aankleven, 't geen hun met de moedermelk is ingegeven, door opvoeding tot eene gewoonte gemaakt is, en door den dagelijkschen omgang steeds dieper ingescherpt wordt: hoedanig beginsel, in het Christendom, over 't geheel genomen, op dezelfde wijze, en even zoo sterk werkt, als bij de onchristelijke natien. Maar de Heer de visser beweert met grond, dat men deze waarneming niet mag misduiden of misbruiken, alsof de zaak des Christendoms den toets van een scherpzinnig onderzoek niet zou kunnen doorstaan, en niet van tijd tot tijd ondergaan moest. Onder de duizende gewone menschen, die zich op
de boven gezegde wijze laten te vrede stellen, vindt men er hier en daar één, die zelf nadenkt, en niet vraagt, wat hebben mijne voorvaders geleerd en geloofd? maar, wat is waarheid? Zulken komen somtijds regelregt, zonder omzwerven, op het regte spoor; maar anderen zijn zoo gelukkig niet. Deze raken wel eens te voren op gevaarlijke zijpaden verdwaald, en