Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 637]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Beoefeningsleer, of de kennis der middelen, om als een waar Leerling van J.C. getroost en heilig te leven, enz. Door Ewaldus Kist, Predikant te Dordrecht. IIden Deels 1ste Stuk. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. 1807. In gr. 8vo. 502 Bl.Over de beide Stukken van het vorige Deel hebben wij voorheen onze gedachten rondelijk gezegdGa naar voetnoot(*). De Eerw. kist zet nu, zonder er op nieuw eenig Voorbericht bij te voegen, zijnen begonnen arbeid voort. In het eerste deel had hij gehandeld over de middelen, om tot de waare beoefening van het Christendom te komen, Nu volgt dan het tweede over de middelen, om in de waare beoefening van het Christendom te volharden en te vorderen. Het wordt verdeeld in vier Hoofdstukken. Het eerste stelt den Christen voor, in zijne meeste volkomenheid hier op aarde, zoo als hij namelijk, in de beoefening van het Christendom, standvastig volhardt en gelukkig vordert. Het tweede beschrijft de middelen, om aan deze volkomenheid te naderen, of wel de genoemde volharding en vordering te bereiken. Deze twee Hoofdstukken zijn alleen in dit Boekdeel afgehandeld. Het derde zal de krankheden van geloovige Christenen, die hen van deze volkomenheid nog verwijderen, in derzelver natuur, oorzaken en geneesmiddelen, te beschouwen geven. Het vierde zal raadgevingen en bestieringen bevatten voor gevorderde en bevestigde Christenen, die in het naderen aan deze volkomenheid anderen voorbij streven. In het eerste Hoofdsluk, bl. 5-144, bewijst de Schrijver vooreerst, dat de volkomenheid, die een Christen hier op aarde bereiken kan, geenszins bestaat in vol- | |
[pagina 638]
| |
maaktheid. [Zou dit niet eenigzins anders hebben kunnen uitgedrukt zijn? 't Onderscheid tusschen volkomenheid en volmaaktheid wordt willekeurig aangenomen.] Bewijzen voor de onvolmaaktheid der heiligsten hier op aarde worden ontleend (1) uit verscheidene uitspraken der H. Schrift. [Dit drukt de Eerw. kist op zijne wijze dus uit, dat zij door God, in zijn woord, niet als volmaakt beschouwd worden. Daartoe brengt hij een gezegde van Salomo, bij gelegenheid van de inwijding van den tempel, 1 Kon. VIII:46. een uit diens Spreuken, Spr. XX:9. een van Eliphas, Job IV:18. twee uit Davids Psalmen, Ps. CXLIII:2. CXXX:3. en één van Jo. 1 Br. I:8, bij. Wij voor ons twijfelen, of deze bewijzen wel allen den toets van een meer verlicht oordeel kunnen doorstaan.] (2) Uit het oordeel, dat de vroomsten gewoon zijn over zichzelven te vellen. (3) Uit hunne daden. (4) Uit de omstandigheden, waarin zij, die tot God bekeerd zijn, in dit leven verkeeren. Hier wordt de bekende verdeeling der verzoekingen, waaraan godvruchtige menschen in dit leven zullen blootgesteld zijn, gevolgd, en onderscheidentlijk gehandeld over de verzoekingen der wereld, de verzoekingen van den duivel, en die van het inwoonend bederf. De Leeraar blijft daarin aan het heerschend stelsel van 't Kerkgenootschap, waartoe hij behoort, ook wel bijzonder in de ijverige verdediging van de leer omtrent de steeds voortdurende werkingen van den duivel op de menschen, allezins getrouw, hoewel hij het overdrijven derzelve door de oude praktikalisten niet goedkeurt. Beter zal mogelijk aan sommige Lezers bevallen, 't geen hij er op laat volgen, omtrent den noodlottigen invloed, welken het ligchaam op de ziel heeft, waardoor de deugd des Christens doorgaans aanmerkelijk wordt verhinderd, en over den strijd tusschen vleesch en geest. - In eene tweede Afdeeling wordt dan nu bepaald, waarin die volkomenheid gelegen zij, die een Christen hier op aarde kan bereiken. Hij moet vorderen in kennis, geloof en heiligmaking. - De derde beschrijft de drangredenen, die eenen Christen tot vordering in het beoefenen des Christendoms moeten bewegen. Vooraf gaan deze stellingen: zoo te vorderen, is mogelijk; het stemt overeen met Gods doel, en dit doel wordt dadelijk door sommigen bereikt; het is van zelfs eigen aan het geestelijke leven. De drangredenen zelve worden ontleend van het pligtmati- | |
[pagina 639]
| |
ge, om naar vordering te staan, van de eer van God en het nut van anderen, welke daardoor bevorderd worden, en van des Christens eigen geluk en waaren troost in leven en sterven. In het tweede Hoofdstuk, bl. 145-502, wordt uitvoerig gehandeld over de middelen, om tot de volkomenheid, die op aarde bereikbaar is, te geraken. Er wordt begonnen met God voor te stellen, als de eerste oorzaak van de volharding en vordering in het Christendom, daarna de algemeene middelen opgegeven, waarvan God zich gewoonlijk tot dat einde bedient, en van welken de Christen daarom ook een ijverig gebruik behoort te maken. Er is een naauw verband tusschen vordering in de eene gave des Christendoms en andere. Dit wordt vooraf aangetoond, zoo met opzicht tot de kennis, als middel om toe te nemen in geloof, als met opzicht tot het geloof, als allergeschiktst om ook in heiligheid te vorderen. De aangeprezene middelen tot vordering zijn (1) Het woord van God: dat te lezen en in het hart te bewaren. (2) Nuttige waarneming van den openbaren Godsdienst, en godvruchtige besteding van elken geheelen zondag. (3) Regt gebruik van doop en avondmaal; (4) van de inwooning en werking van den H. Geest; (5) van den toegang tot God door het gebed. Hier wordt ook nog in het bijzonder gehandeld over verborgene Godsdienstoefeningen, over den huisselijken Godsdienst, en het godsdienstig zingen. (6) Nuttig gebruik van de gesprekken, het voorbeeld en de schriften van wijze en godvruchtige menschen. Hier wordt ook opzettelijk gehandeld over het bijwoonen van zoogenaamde stichtelijke gezelschappen, en hoe men die best inricht. (7) Oplettendheid op de natuur. (8) Waarneming van de wegen der Voorzienigheid. (9) Opmerking van de leiding en besturing der Voorzienigheid omtrent onze eigene lotgevallen. Men vindt dus hier veel verscheidenheid van onderwerpen, waaromtrent gemoedelijke Christenen, aan den godgeleerden denktrant van den Eerw. kist gewoon, gaarne het onderricht van zulken geachten Kerkleeraar zullen willen vernemen. Over 't geheel is ons dit Boekdeel beter bewerkt toegeschenen, dan de voorgaanden. Wij zien ook 't nog ontbrekende met verlangen te gemoet. |
|