Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerdediging van Willem Paschen Gtz., Drost van Breedevoort, tegen Cornelis van der Aa, Schrijver der Geschiedenis van den jongstgeëindigden Oorlog. Te Deventer, bij G. Brouwer. 1807. In gr. 8vo. XXIV en 110 Bl.Nadat de beruchte cornelis van der aa meer dan zeven deelen eener zoogenoemde Geschiedenis van den Oorlog afgeschreven, zijne pen in gal gedoopt, de braafste Mannen, in wier schaduwe hij niet waardig is te staan, en aan welken de onpartijdige Hollander den roem van wijsheid en eerlijkheid nimmer onthield, met den vuigsten laster bezwadderd, en de gevoelens van wrok en wrevel, tegen de verklaarde oogmerken des Gouvernements, en dus met verachtinge van dit edel doel, jaren lang heeft levendig gehouden, en nog bij voortduring levendig houdt, zonder dat zich bijkans eenig voorwerp zijner lasterijgen verwaardigd heeft, tegen zulk een prulschrijver en lasteraar in het veld te treden, vindt zich de Recensent ongemeen verrast met de uitgave der verdediging van eenen Man, die, ondanks alle de verachting, welke hij tegen zijnen lasteraar gevoelt, het van zijnen pligt heeft geacht, in dezen niet te zwijgen, maar die genen der Natie, die niet willens en wetens blind zijn en blind willen blijven, met de lastertaal des beruchten kwakkenschrijvers bekend te maken. En inderdaad, de Recensent betuigt den Heer paschen zijne openbare erkentenis, niet voor den dienst, in dezen aan hem zelf gedaan, maar voor den dienst, bewezen aan de Natie, aan het Gouvernement, dat belang heeft om zulk eenen lasteraar van nabij te kennen, omdat hij tot allen kwaad in staat en alzoo gevaarlijk is, aan de Nakomelingschap, ten einde deze geenszins misleid worde in hare oordeelvellingen omtrent gebeurde zaken, en bijzonder aan de waarheid, welke bij iederen eerlijken | |
[pagina 575]
| |
man boven alles heilig, het sieraad van den mensch, en de waarborg is van het maatschappelijk verdrag. De Heer paschen, Drost van Breedevoort, in den jare 1799, bij de Landing der Engelschen, en de woelingen der Hollandsche Uitgewekenen, met voorkennisse en onder begunstiging van Pruissen, aan de grenzen, blootgesteld aan alle de onzinnigheden des oproers, waartegen hij in zijne regterlijke hoedanigheid moest waken, wordt door van der aa, in het 8ste Deel zijner zoo gezegde Geschiedenis, afgemaald, als ‘een Mennonite Tapper, een man van snode handelingen, ontzettende velen zijner Mededorpelingen van hunne vrijheid, zijnde tot alles in staat, wanneer het maar met zijne overdrevene revolutionaire begrippen strookte, of dienstbaar konde zijn, om zijnen haat tegen de Oranjegezinden den teugel te vieren, hebbende opzettelijk eene lijst geformeerd van onbekwame Leden eener Militaire Regtbank, ten einde dezelve aan het woeden en vervolgen te zien; een man dus van dien stempel, dat de administratie der Justitie aan geene ergere handen, dan de zijne konde worden toebetrouwd.’ Deze is de vuige beschuldiging van van der aa; en de verdediging daarentegen van den Heer paschen is eenvoudig, krachtig, en beslissende, zoodanig, dat de Recensent, na de zaken met de volkomenste onpartijdigheid te hebben overwogen, voor het geachte Publiek durft verklaren, dat hij den beschuldigden Drost houdt voor een Man van de grootste braasheid, die, aan den eenen kant getrouw aan zijne beginselen en de pligten van zijnen stand, van de andere zijde nimmer zijn gezag misbruikt, nimmer zijne waarde als patriot of als burger verloochend, nimmer wraak gezocht, veel min geoefend, maar, integendeel, alle toegevendheid jegens de Orangisten bewezen, allen wrok ter zijde gesteld, en als mensch en als regter alleredelst heeft gehandeld. De aard van dit geschrift laat geene breedvoeriger opgave of ontvouwing toe. In het korte beloop van 134 bladzijden, behelst zulks loutere geschiedenis van het gebeurde, door echte stukken van onderscheidenen aard bevestigd, zoodanig, dat het oordeel deswege aan den Lezer zelf verblijft. Bij enkele gelegenheden ontmoet men een bewijs van des Drosten gevoeligheid jegens eenen openbaren Schrijver, die hem zoo schrikkelijk ver- | |
[pagina 576]
| |
ongelijkte, en wiens levenswijze, gedragingen, beginselen en karakter hij daarom zoodanig voordraagt, als hij oordeelt, dat zulks aan de Natie, naar waarheid, kenbaar kan en behoort te wezen. Van ter zijde ontmoet de Lezer eenige opheldering omtrent andere gebeurtenissen van dien tijd, door van der aa tegen alle waarheid aan jammerlijk misvormd, als daar is de geschiedenis der beruchte zoogenoemde Freule van dorth, het gedrag van den Franschen Generaal girod, de zonderlinge edelmoedigheid van den Heer paschen, die, bij den eisch van gijzelaars door den gen. Generaal, daartoe in de allereerste plaats zichzelven en zijne Bloedverwanten aanbood, en andere stukken meer, welken men niet verder behoeft op te geven. De Recensent, uitermate gevoelig voor de herstelling van de geschondene eer eenes braven Mans, wenscht dit stukje in handen van allen, die besef hebben van de waarde dezes eigendoms in de maatschappij, en houdt zich van de eerlijkheid zijner Landgenooten genoegzaam verzekerd, om ook ten dezen opzigte te durven vaststellen, dat de Natie den Man, den Burger, den Regter, den Vader, den Vriend, tegen wien van der aa haren vloek heeft willen uitdagen, en in wien dezelfde Schrijver alle die Gouvernementen heeft beleedigd, die denzelven Man met hun vertrouwen, en dus ook met het vertrouwen der Natie zelve, hebben begiftigd, en nog bij aanhoudendheid blijven begiftigenGa naar voetnoot(*), na deze zijne verdediging, zal goedkeuren, vereeren en beminnen, als den getrouwsten waarnemer van alle zijne burgerlijke verpligtingen, en hem, als zoodanigen, tegen alle de verguizingen van den laster, zoo wel voor dezen tijd, als voor de Nakomelingschap, zal waarborgen. |
|