| |
Nieuwe Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Iste Deel. Te Middelburg, bij S. van Benthem. 1807. In gr. 8vo. Behalven het Voorwerk, 134 bl. beslaande, 353 bl.
Wij zagen nieuw op bij het ontvangen van dit Boekdeel. Naa een tijdsverloop van veertien jaaren zwijgens een Genootschap weder te hooren spreeken, is iets vreemds en treffends. Wij verheugden ons intusschen over de herleeving van het Zeeuwsch Genooteschap der Weetenschappen, 't welk voorheen met an- | |
| |
dere Maatschappijen van dien aart in ons Vaderland wedijverde.
Billijk verlangden wij naricht van deeze zeldzaame Gebeurtenis. De tegenwoordige Secretaris, j. de kanter phil. z., voldeedt daaraan. Onze Leezers zullen waarschijnlijk met ons dat zelfde verlangen gevoelen, en dus genoegen scheppen in de mededeeling van 't geen wij des vermeld vinden. - Met den aanvange des Voorberichts schrijft gemelde Secretaris: ‘Alle Maatschappijen en menschlijke inrichtingen hebben, gelijk de ondervinding door alle tijden leerde, haare bijzondere tijdperken: zij worden, wassen, werken, bloeijen, neemen af, kwijnen, en worden hersteld - of gesloopt. - Ook dit ondervond het Zeeuwsch Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen in de laatst verloopene veertien jaaren, binnen welke geene bekroonde of onbekroonde Stukken van 't zelve zijn in het licht gekomen. - Bij de uitgave des XVden Deels van 's Genootschaps Werken, bloeide het; doch ongunstige lotwisselingen, en de voor den bloei van Kunsten en Weetenschappen zoo zeer nadeelige tijdsomstandigheden, deeden het kwijnen, en bragten het nabij deszelfs geheele slooping; doch de doodlijke slag, die deszelfs aanzijn scheen te zullen vernietigen, werd, dank zij der goede Voorzienigheid, en der ieverige poogingen van Heeren Directeuren! niet alleen nog tijdig afgekeerd, maar het Genootschap herleefde, hernam zijne krachten, en is thans weder wat het behoort te zijn, om, overeenkomstig het hoofddoel van deszelfs oprichting, God op het hoogst te verheerlijken, het gansche Menschdom, en voornaamlijk den Landgenooten, voordeelig te zijn, en allerleie nuttige Kunsten en Weetenschappen aan te kweeken.’
Voorts geeft de Heer de kanter 's Genootschaps Lotgevallen op, zints den jaare 1792, tot welk jaar de vroegere Berichtgeevingen liepen. Wij mogen niet nalaaten stil te staan bij het jaar 1801, wanneer het Genootschap, door aanhoudende verliezen van Directeuren, zeer verzwakt, en ten aanziene van deszelfs finantieelen toestand zodanig kwijnende en in eenen zo veegen toestand was, dat men eene Commissie benoemde om den finantieelen en moreelen staat des Genootschaps te onderzoeken, en, zo mogelijk, middelen tot behoud en herstel der Maatschappije aan de hand te geeven. - Ongunstig was het verslag; het raadde de slooping aan, alsmede het
| |
| |
verkoopen van 's Genootschaps Bibliotheek, de Kabinetten van Hoorens, Schelpen, Naturalia en Medailles. - Men kwam egter niet tot dien stap, en besloot, vóór het doen van denzelven, alle de Directeuren, bij rondgaanden brieve, uit te noodigen, om zich, in eene bepaald daartoe aangelegde Vergadering, des te verklaaren. De voor het Genootschap beslissende dag verscheen. Niemand der tegenwoordig zijnde Directeuren raadde de slooping aan, en van de afweezende Directeuren kwamen de ernstigste tegenverklaaringen in. Men werd het eens, middelen tot herstel aan te wenden, ten dien einde het Huis des Genootschaps te Vlissingen te verkoopen, de Bibliotheek, Kabinetten en verdere eigendommen over te brengen na het Museum te Middelburg, en de jaarlijksche Algemeene Vergadering te Vlissingen te houden. - Dan laater is, gelijk ons bericht wordt, om gewigtige redenen, beslooten, ook de Algemeene Vergaderingen voortaan, immers voor eerst, in het Museum Mediburgense te houden.
Door alle deeze lotwisselingen heen, wordt ons bericht, zijn 's Genootschaps Boekerij, de Verzameling van Naturalia en Zeldzaamheden, en het Kabinet van Medailles, aanmerkelijk vermeerderd. - 's Genootschaps Werkzaamheden geduurende dit Tijdvak worden vervolgens voorgedraagen. Uit die opgave blijkt, dat deeze Maatschappij, in weerwil van haaren kwijnenden toestand, altijd zo veel mogelijk ten algemeenen nutte werkzaam was en bleef; zo hoopt dezelve te blijven; en wij wenschen, dat de hoop der Maatschappije, dat ook haare buitenlandsche Leden zich met vernieuwden ijver zullen toeleggen, om eens eindelijk aan hunne bij de aanvaarding van het Lidmaatschap op zich genomene verpligting te voldoen, om ten minsten alle zes jaaren eene Verhandeling over een onderwerp ter hunner keuze in te zenden, vervuld worde, en dat zo veelen, als, in weerwil der telkens herhaalde klagten en aanmaaning, agterlijk zijn gebleeven, dit gebrek verbeteren.
Met dit Deel vangt een nieuw Werk aan, en de uitvoering overtreft het voorige wijd en verre. Ook zullen de door dit Genootschap bekroonde Antwoorden op voorgestelde Prijsvraagen, en andere ingekomene en der uitgave waardig gekeurde Verhandelingen, voortaan afzonderlijk te bekomen zijn. - Zo veel oordeelden wij noodig, uit het Voorbericht eens als herleevenden Ge- | |
| |
nootschaps, niet minder dan 81 bladz. beslaande, te moeten ontleenen.
Eene Lijkreden over isaac winckelman, die zedert de eerste oprigting der Maatschappije, geduurende den tijd van vijf en twintig jaaren, in zijne betrekkingen van Directeur en Voorzitter, ten hoogsten welverdiend heeft, door den toenmaaligen Secretaris drijfhout in 1796 uitgesproken, opent dit Deel.
't Zelve bevat vervolgens eene Naamlijst van Heeren Directeuren en Leden. De eerst hier voorkomende Verhandeling gaat over het Brandkoorn. Aan drie Verhandelingen over dit stuk hadt de Maatschappij aan elk der Schrijveren de Zilveren Eermunt toegekend; dan vondt het Genootschap goed, een Uittrekzel uit deeze drie Verhandelingen te doen opmaaken en in druk te geeven, met aanbieding van de Gouden Medaille aan hem, die de beste en met oordeelkundige bewijzen gestaafde Proeven mededeelde, in hoe verre de middelen, in de drie onderscheide Verhandelingen van schortinghuis, pleyte en paulus opgegeeven, bevonden zouden zijn te beantwoorden aan het oogmerk, 't geen men zich in die opgegeevene Vraag hadt voorgesteld. Hendrik ponse, Huisman te Geervlied, streek den Gouden Eerprijs. Zijne Verhandeling draagt alle blijken van een oordeelkundig Waarneemer, en is, zo verre ons voorstaat, het beste over dit voor den Landbouw zo belangrijk onderwerp. Hoezeer op de Zeeuwsche Gronden rechtstreeks toepasselijk, kan de overbrenging op andere gereed gemaakt worden. De ondervinding, de beste Leermeestresse, was steeds zijn gids.
Het tweede Vraagstuk, in dit Deel beantwoord, luidt: Is er eenig middel, om het Kram- en Matwerk aan de Zeedijken, het zij met daartoe geschikte kruiden, heesters of andere gewassen tusschen hetzelve te planten, het zij op eenige andere wijze, duurzaamer en tegen den slag van het water meer bestand te maaken? - Andries schraver, 's Lands Inspecteur, woonende te Zierikzee, behaalde den Zilveren Eerprijs. Schoon ook deeze Beantwoording mede het meest op Zeeland ziet, is dezelve ook elders van veel toepassing, en verdient de gezette leezing van alle belanghebbenden bij de Zeedijken, de bolwerken van ons Vaderland tegen de wateren, waaruit hetzelve als getoogen is.
| |
| |
Meer bepaald tot Zeeland is het Antwoord van dien zelfden Schrijver, met den Gouden Eerprijs bekroond, over de Uitloozing van het Landwater uit het Eiland Walcheren.
Van algemeener gebruik, schoon mede op Zeeland onmiddelijk toepasselijk, is het Antwoord van den overleden Franschen Kostschoolhouder te Middelburg, p.f. perrenoud, op de Vraag: Welke zijn de beste middelen, waardoor de Armenkassen, in dit gewest, omtrent de bedeeling van een aantal Armen kunnen ontlast worden? aan hetwelk de Zilveren Eermunt werd toegeweezen, en uit het Fransch vertaald hier te leezen gegeeven wordt. Hoewel dit Stuk van langwijligheid niet geheel is vrij te spreeken, ontmoet men in 't zelve veel zeer opmerkenswaardigs omtrent een Onderwerp, 't geen allerwegen zo zeer de aandagt van elken Menschen- en Volksvriend verdient; dit heeft ons het leezen over die zo vaak bearbeide stoffe veraangenaamd. Bijzonder beviel het ons, dat de Schrijver zich meer met daadzaaken, dan met afgetrokkene redeneeringen, bezig hieldt.
Inzonderheid beijvert hij zich, om de tegenwerpingen op het stuk der Fabrieken te wederleggen, en het zwakke daarvan te doen gevoelen. Hij voegt er bij, dat de Manufacturen menigmaal hun bestaan aan zulke toevallige oorzaaken verschuldigd zijn, dat men, tot derzelver oorsprong opklimmende, er over verwonderd staat. Het des door hem bijgebragte voorbeeld ontleenen wij. ‘De horologie-maakerij in het Graafschap Neuburg in Zwitzerland heeft op zulk eene zonderlinge wijze begin genomen, en haare vorderingen zijn zoo snel geweest, dat ik mij niet wederhouden kan er hier eenige trekken van aan te haalen. - In het jaar 1689 deedt zeker Paardekooper van het Dorp Sagre, in het Graafschap Valangin, eene reis na Londen, en kogt daar een zakhorologie. Bij zijne terugkomst beijverde zich elk om dit te gaan zien, als iets buitengewoons, gelijk het in de daad ook was voor menschen, die nooit een uurwerk gezien hadden. Na verloop van eenigen tijd stondt het stil, en zie daar al het vermaak van den goeden man verdweenen; hij kon nu met zijnen koop niet meer pronken. Wat nu gedaan, daar er in geen twintig uuren in 't ronde een horologie-maaker te vinden was. Zekere Hoefsmit en Slootemaaker tevens ondernam het uurwerk
| |
| |
te herstellen, en het gelukte hem; hij kreeg in dit werk zelfs zoo veel smaak, dat hij zijne smitse sloot, en in den tijd van zes maanden kwam hij zoo ver, dat hij een horologie maakte, 't welk, gelijk men spreekt, taamelijk wel zijnen ketting trok, en dat ('t geen hier het bijzonderst is) alleen met zijn slootemaakers gereedschap. Vervolgens deedt hij eene reis na Geneve om er gereedschap en voorraad te koopen, en tevens de kabinetten van horologies te zien, die er reeds bestonden. Weer te huis gekomen, gaf hij zich geheel aan de kunst over, en deedt zijne vier Zoonen met hem werken. Zie daar den stichter van die beruchte Manufactuur, waar de meeste uurwerken gemaakt worden, die men buitenslands onder den naam van Parijs verkoopt, waaruit men er alle jaaren meer dan 60,000 stuks aflevert, en waardoor er jaarlijks eene som inkomt van bij de 1,500,000 kroonen, zonder nog de kanten te rekenen, die aan ten minsten 4000 vrouwen of jongedochters onderhoud verschaffen.’ Welk een voordeel voor een klein plekje lands, 't welk geen twintig duizend inwoonders telt, en zeker niet genoeg voortbrengt om het derde deel daarvan te voeden!
Lang naa dat deeze Verhandeling reeds was afgewerkt, vielen hem de Staatkundige Jaarboeken van den Heer linguet in handen, waaruit hij het een en ander treffends ontleent, strekkende om zijne aanmerkingen tegen de Bedelarij te staaven, en een prikkel tot arbeidzaamheid te geeven.
De Secretaris des Zeeuwschen Genootschaps, j. de kanter phil. z., geeft eene Wiskundige Verhandeling over de Berekening van het vermogen der uitwaterende Sluizen. Deeze Verhandeling werd door hem vervaardigd bij gelegenheid der beoordeeling van de Prijsverhandeling over de Suatie van het Landwater in het Eiland Walcheren, wanneer bij het Genootschap natuurlijk veel overweegings viel nopens het ontlastend vermogen der Sluizen. Hierdoor kreeg hij aanleiding, en vondt zich in zijne toenmaalige betrekking bij een thans opgeheeven Instituut verpligt, ten dienste zijner Leerlingen, die hierbij zeer veel belangs hadden, dit onderwerp nader te onderzoeken. Hieruit is deeze Verhandeling gebooren, welke het Genootschap, in dit Deel, wel heeft willen uitgeeven. Een in dit vak kundig Vriend, de Heer acker- | |
| |
mans, Lieutenant-Ingenieur in dienst des Vaderlands, heeft, behalven eenige Drukfouten, ook zommige rekenkundige misslagen ontdekt, die verbetering behoefden, welke in een Bijvoegzel worden opgegeeven. - Voor een uittrekzel is dit stuk niet vatbaar. Hij besluit de Verhandeling met deeze lesgeevende taal: ‘Hiermede meen ik het gewigtig stuk van de berekening der loozing van Sluizen in deszelfs hoofdbijzonderheden, zoo kort en eenvoudig als de aart van het onderwerp gedoogde, verklaard te hebben: zoo veel blijkt uit dit alles, dat het onderwerp, van welk eene zijde ook beschouwd, altijd ingewikkeld blijft, en niet, gelijk men zegt, met ongewasschene handen moet worden aangevat; maar het is ook, even daarom, en uit hoofde van het aanbelang, de onvermijdelijke pligt van elk, die in eenige betrekking tot Waterweeringen staat, zich met allen ijver op dit belangrijk stuk toe te leggen, waar toe zeker iets meer dan gewoone kunde noodig is, en vooral zich kennis van plaatzelijke omstandigheden aan te schaffen: en als dan zal waarneeming, gevoegd bij eene
gezonde Theorie, en beide op goede gronden toegepast, zekerlijk daadzaaken aan de hand geeven, en juiste gevolgen leeren afleiden; terwijl men, in tegendeel, bij nalaatigheid hier van, zichzelven moet misleiden en mistrouwen, en in het werkdaadige zich bloot geeft, om zeer onaangenaame te leurstellingen te ontmoeten.’
Het laatste stuk, in dit Deel voorkomende, is het Antwoord van eenen Oudheidkundigen, die zich niet heeft verkoozen met naam bekend te maaken, op de Vraag betreffende de dea burorina, op een Steen, binnen de Stad Domburg in 't jaar 1756 gevonden. De Steen is omtrent tien duimen hoog, zeven duimen breed, vier duimen dik. Dezelve is door den Heer Mr. n.c. lambrechtsen, 's Genootschaps Voorzitter, aan 't zelve geschonken, en wordt in het Kabinet der Zeldzaamheden bewaard. Eene zeer naauwkeurige en fraai uitgevoerde Afbeelding, in natuurlijke grootte, is hier bijgevoegd, en stelt den Leezer in staat om die met het daar over verhandelde te vergelijken. Het opschrift luidt:
| |
| |
deae
burori
nae qvod
votum
esit mali
us pros
e svisqve.
's Genootschaps oordeel over deeze Verhandeling is ons geheel regtmaatig voorgekomen, en neemen wij het over; naamlijk, ‘dat deeze Verhandeling in veele opzigten wel blijken opleverde van 's Schrijvers beleezenheid en naarstigheid, bijzonder ten aanzien van het tweede deel der vraag: of de naam van burorina ook elders op eenige opschriften of overblijfzels der Oudheid voorkomt? doch dat, vermits dezelve niet voorzien was met een verzegeld billet, ingevolge de voorwaarde der uitlooving in het Programma, en vooral, wijl, naar het oordeel van des Genootschaps Gecommitteerden, de Schrijver zijn gevoelen aangaande den oorsprong der Godheid burorina, en de ontleening van haaren naam, niet stellig hadt aangedrongen of waarschijnlijk gemaakt, de uitgeloofde Zilveren Medaille aan den verdienstlijken Schrijver niet kon worden toegeweezen.’ Voorts werd beslooten, deeze Verhandeling, als ten aanzien der hoofdzaak van de Vraag eene geleerde gissing, en ten aanzien van het tweede deel een zeer voldoend onderricht in zich behelzende, door den druk gemeen te maaken. - De echte Aftekening van den Steen en deszelfs Opschrift, het eenige Monument, het welk, zoo veel men weet, van deeze Godin gewag maakt, kan oudheidkundige Naavorschers in staat stellen om nadere gedagten hierover te berde te brengen.
Het Genootschap, met de Uitgave der bij 't zelve ingekomene en drukkenswaardig gekeurde Stukken meer algemeen nut dan bijzonder voordeel bedoelende, maakt bekend, dat de door 't zelve bekroonde Antwoorden op voorgestelde Prijsvraagen en andere ingekomene en der Uitgave waardig gekeurde Verhandelingen voortaan ook afzonderlijk zullen te bekomen zijn; waardoor dan elk, die van 's Genootschaps Verhandelingen begeert gebruik te maaken, niet meer zal genoodzaakt zijn, om, als
| |
| |
hem slegts een eenig stuk tot nut kan strekken, zich een geheel Boekeel, waarvan het overige voor hem van geen het minste belang is, aan te schaffen.
Aan zijne Majesteit louis napoleon, Protector des Genootschaps, is dit Boekdeel opgedraagen.
Wij wenschen, dat de hervatte poogingen deezes lofwaardigen Genootschaps met het gezegendst gevolg bekroond mogen worden, en veel nuts stichten. |
|