eischt, nimmer iets van u verzocht, waarbij ik niet de zwakke zijden van het menschdom over het algemeen, en de vrouwelijke zwakheid in 't bijzonder, in aanmerking heb genomen. Als Grijzaard heb ik mij naar u
gevoegd met van het ernstige tot het blijgeestige over te gaan. Gaarne heb ik u vergeeven, wanneer gij eenen misslag begaan had, hartelijk heb ik mij verheugd, wanneer gij edel gehandeld en blijken gegeeven had van eenen goeden inborst: kortom ik heb u altijd zo behandeld, als betaamelijk was voor eenen Vader, die niets anders beöogde, dan zijne Dochter zonder vooröordeelen op te voeden, en zo veel mogelijk haar geluk te grondvesten. Ik kan u heilig verzekeren, dat het ook thans nog mijn oogmerk is, om de wezenlijke geneugten des levens voor u belangrijker te maaken. Ik heb elken regel met de pen doorgehaald, waarvan ik vreesde, dat dezelve meerder zwaarmoedigheid, dan blijgeestigheid bij u zou veröorzaaken, enz.
Zie daar, Lezer! met des Schrijvers eigene woorden, het oogmerk en de strekking van dit boek, waaraan wij gaarne het getuigenis geven dat het aan dit oogmerk voldoet, en, van wegen deszelfs belangrijken en bruikbaren inhoud, een lees- en handboek behoort te zijn van wel opgevoede Jonkvrouwen, voor welker behoefte in toon en stijl vooral ook gezorgd is, en die, bij eenig gevoel van Godsdienst, dit onderhoudend en hartelijk geschrift met genoegen en aandoening zullen lezen. Het bevat tweeëntwintig afzonderlijke Hoofdstukken, of liever Vertoogen, waarvan elk zeer nuttige lessen oplevert van heilzame levenswijsheid, en waarvan wij het afschrijven der opschriften onnodig rekenen, alzo wij geheel het werk met al ons hart aanprijzen, en liever eene enkele bladzijde, tot eene uitlokkende proeve voor onze Lezeressen, willen naschrijven. Wij slaan juist, uit het negende Hoofdstuk, (‘Zielerust, gegrond op godsdienstige denkbeelden.’) het volgende op:
‘Ik ken het hart en den Geest van de goede helene, met welke ik spreek. Ik ben wel verzekerd, dat zij niet behoort onder de vrouwelijke schepselen, die uit een' buitenspoorige neiging om verstandig te schijnen, met zekere Kamenier de belijdenis afleggen: zo waarachtig als God leeft! ik ben een Godverzaakster! en dan vervolgens uit waanwijsheid den zetel van haaren geest in het bloed meenen te vinden, die door een' aderlaating afgetapt, en zo doende door de hand van den Heelmeester het venster uitgetransporteerd kan worden. Ik heb derhalven niet noodig, diep uitgedachte bewijzen voor de waarheden, welke ik thans verhandel, met moeite op te zoeken. Waartoe zullen ook daar sluitredenen en bespiegelingen dienen, waar het onbedorven gevoel, hetwelk de Schepper het menschelijke hart ingeboezemd heeft, het beste bewijs oplevert? Zonder de minste twijffel zal ik dus onderstellen, dat gij zo wel een' Voor-