wendt haar hartelijk lief te hebben, maar haar intusschen recht hatelijk het leven verbittert. Moet de zedeles zijn: ‘de liefde is blind, en stelt het meisje bloot voor iedere zotheid’? Maar in zo verre, als deze geschiedenis dat opgeeft, is dit toch hier te lande onwaarachtig. Wij houden ons verzekerd geen vaderlandsch meisje zou zich ook maar half zo veel (wel te verstaan vóór het huwelijk) laten Judassen en martelen; en ware er zodanig eene, zij verdiende, in plaats van beklag, spot en verachting.
De Schrijver of Verzamelaar verontschuldigt, wel is waar, dit overdrevene; zijne redenering komt hier op neer: ‘Geene hartstocht door de reden bestuurd, is schadelijk, maar 't zijn alleen de uitersten, waartoe de mensch dezelve overdrijst, welke schadelijke gevolgen hebben; wil men dus die nadeelige gevolgen schetsen, zo moet men overdrijven.’ Maar, met respect gezegd, het zijn niet alleen de uitersten, die nadeelig zijn; al het overdrevene heeft schadelijke gevolgen; en als men zo onnatuurlijk ver overdrijft, verliest de waarschuwing indruk en kracht. In dit boek vindt geen Jaloersche onder ons zijn beeld, en wordt er alzo niet door verbeterd. Wij schorten dan ons oordeel op tot het volgend Deel, en willen de volgende, in ons oog goede, aanmerking, over de hier bestredene zwakheid of ondeugd, voor onze Lezers afschrijven, uit den 55sten Brief:
‘Er is eene jaloezie, welker uitsporigheid niets dan dwingelanden en slachtoffers maakt. Zij verteert het hart van den ongelukkigen die er mede besmet is, wapent zijne hand met den dolk, en baart niets dan misdaden; doch deze wrede hartstocht, ontstaande uit hoogmoed en eigenbelang, kan slechts in eene snode ziel huisvesten, en den man die zich hier door laat overheerschen, kan nooit iemand, wie het ook zij, gelukkig maken: men moet de jeugd en onschuld van hem verwijderen, en haar wapenen tegen den indruk, welken zulk een man op haar zou kunnen maken: ja 't is in zulk een geval, dat de strenge wijsheid, waarmede de ouderen de tederste wenschen der liefde te keer gaan, een heilige pligt wordt; waar door zij hunne kinderen voor een zeker ongeluk behoeden.’
‘Doch de jaloezie heeft niet altoos zulke ongelukkige gevolgen. Er is eene jaloezie, welke uit zedigheid en schroomvallige kieschheid ontstaat, en die, wel verre van het beminde voorwerp als een dwingeland te behandelen, hetzelve integendeel door zijn nederig wantrouwen vergoodt, en zich nooit deszelfs bezit waardig acht. Deze soort van neiging schijnt mij veeleer eene zwakheid dan eene ondeugd te zijn; schoon ik niet ontkenne, dat dezelve altoos strijdig is met het geluk eener tedere ziel, vermids het diep treurig is, om ondanks zichzelven het voorwerp dat men hartelijk be-