De Leer van den Christelijken Godsdienst terug gebragt tot hare eerste eenvoudigheid, om te strekken tot een grondslag van vereeniging voor alle Christelijke Gezindheden. Door D.C. 1807. In gr. 8vo. 87 Bl.
Is de leer van het Euangelie in dit geschrift tot hare eerste eenvoudigheid terug gebragt, en kan dit geschrift alzoo strekken tot een grondslag van algemeene vereeniging der Christenen? - Ten aanzien van den persoon van jezus komt de Schrijver rond uit voor het gevoelen van arius, die, in de vierde eeuw, zijne begrippen meer van de Platonische Wijsbegeerte, dan uit de eenvoudige lezing van het Euangelie ontleende. Ook is bij hem de christus geen ander dan de Engel van Jehovah bij mozes, waarvan het Euangelie zelf niets zegt, zijnde de plaats van 1 Cor. X:9, door hem ten bewijze aangehaald, dat paulus ons leert, dat jehovah christus was, van eene zeer betwiste lezing en voor eene veel eenvoudiger verklaring vatbaar. - Zoo weinig als in deze gevoelens van den Schrijver de eerste Euangelie-eenvoudigheid herleeft, even min is de stellige verklaring van die gevoelens over dat onderwerp, hetwelk de Christelijke Kerk juist het allereerst verdeeld heeft, geschikt om den grondslag der algemeene vereeniging der Christenen te kunnen leggen. Het smart den Recensent, deze, in zijn oog, afdoende bedenkingen te moeten maken tegen een geschrift, welks doel zoo edel is, en welks inhoud voor het overige alle blijken draagt van bescheidenheid. Het is in den form van eenen Catechismus opgesteld, en loopt over Gods bestaan, eigenschappen en wil, met zorgvuldige onderscheiding van uiterlijke Godsvereering en inwendige heiligheid, - voorts over het gebrekkige en verdienstelooze, maar Gode welgevallige in der menschen deugd, - over den redelijken zin der regtvaardigmaking door het geloof, - over het eigen werk bij de bekeering en het gevaarlijke van misvatting hieromtrent, - daarna over den persoon van
christus, met volslagene verwerping van het leerstuk der drieëenheid, - eindelijk over het H. Avondmaal en den H.