| |
De AEneas van Virgilius, eerste en tweede Zang, in Nederduitsche verzen gevolgd, door N.C. Brinkman, Wed. C. van Streek. Te Amsterdam, bij A.B. Saakes. 1806. In gr. 8vo. Met de Aanteekeningen (zonder het Voorwerk) 122 bladz.
Wij moesten van de stoutmoedige onderneming en den welgeslaagden arbeid dezer Dichteresse onzen Lezeren reeds voorlang berigt gegeven hebben; doch het heeft niet aan beöordeelaars en recensenten ontbroken, die zich meer gespoed hebben hunne gedachten hierover publiek te maken, en vooral, door eene menigte van voorbeelden en vergelijkingen, hunne verschillende denkbeelden te staven; waardoor wij ons dan ook van de moeite ontslagen achten, bij onze
| |
| |
aankondiging zoo breedvoerig te worden, als anderzins het onderwerp en deszelfs behandeling zou vereischen.
Bekend is het, dat de Heer p. van winter nsz., ten gelijken tijde met de Wed. c. van streek, (onder andere, door hare vertaling van den Veldeling, naar 't Fransche van delille, niet ongunstig bekend) zonder dat zij van elkander iets wisten, ep de gedachte gevallen is, om den Latijnschen virgilius in een Nederduitsch kleed, meerder naar het nieuwerwetsche van onze dagen dan dat van Vader vondel gefatsoeneerd, te steken. De Heer van winter had het oorspronkelijke van virgilius voor zich; ook verstond hij dat oorspronkelijke door en door, gelijk men dit van eenen man, die ons zulk eenen horatius heeft geleverd, kan verwachten. De Wed. van streek, der Latijnsche tale niet magtig, bediende zich daartoe van de Fransche vertaling, door den Abt delille vervaardigd, door zoo veel lof als blaam in de oordeelvellingen der beide Natien geteekend. Wij zouden dus weder eene vertaling van eene vertaling, en dat wel in verzen, ontvangen hebben. De Dichteres heeft, toen zij den eersten Zang van den Heere van winter in handen kreeg, die zich zoo na mogelijk aan zijn origineel gehouden heeft, ten regten tijde waargenomen, dat haar dichtstuk te veel uitgebreidheid zou bekomen hebben; en waarlijk delille is te breedvoerig geworden. Hij heeft, in zijne poëtische vlugt, zulke groote kringen gemaakt, wanneer hij zich in dien aether wel bevond, dat hij niet dan met weerzin naast virgilius scheen neder te strijken: ook zijne Landgenooten hebben hem dit verweten; en kundige beöordeelaars, die tegen zijne vertaling den gewrongenen, verminkten en al te stijven gaston vergeleken, konden niet nalaten, hierover, in den Franschen smaak, te satyrizeren. Recensent herinnert zich het volgend Epigram, dat,
bij die gelegenheid, in omloop geraakte.
Admirez l'attentat d'une muse complice
A virgile qu'ils ont tour a tour immolé;
Les bourreaux n'ont laissé que le choix du supplice,
Il est noyé par l'un, par l'autre étranglé.
| |
| |
hetgeen hij dus vertaald heeft gevonden:
Roem vrij de schenddaad aan virgilius bedreven,
Door Fransche beulen, in der Zanggodinnen taal,
Door gaston en delille op nieuw hem deden sneven,
Dees door verdrinken, die door worgen aan de paal.
En niet alleen het al te breedvoerige, maar ook het ongelijkstaltige, het ongelijkmatige in den Franschen Dichter, zou onze Nederlandsche Dichteres, bij hare navolging, niet weinig gehinderd, en zelfs gestuit hebben. Delille heeft zekerlijk, hier en daar, plaatsen van virgilius zoo gelukkig gevolgd, is zelfs in eenigen zoo uitmuntend geslaagd, dat men zou kunnen zeggen: gewisselijk zou virgilius zoo, en niet anders, in het Fransch geschreven hebben: maar hij is ook weder, in andere plaatsen, er zoo snel over heen geloopen, als wel niet anders plaats kan hebben bij werken van zulk eenen langen adem, en waartoe men zich niet verkiest eenen aanhoudenden en onvermoeiden arbeid te getroosten. Dank zij derhalve het oordeel en de goede keuze van de Wed. van streek, dat zij dien voorzeiler heeft verlaten, en zich liever aan den oorspronkelijken Dichter gehouden! Doch, hoe kan men zeggen, den oorspronkelijken Dichter te volgen, wanneer men hem niet in zijne eige taal kan lezen? en hier moet ons wel voor den geest komen het onderscheid bij de twee vertalingen van virgilius, die onlangs het licht zagen. De Dichteres van streek heeft wel, in haar Voorberigt, gezegd, dat de kundige Heer fokke, ten haren gevalle, op zich heeft genomen, hare vertaling met het Latijn te vergelijken, en haar vervolgens aan te wijzen, hoe de meest schitterende en beroemdste plaatsen, zoo getrouw als mogelijk aan het oorspronkelijke, moesten overgebragt worden: doch, en dit gevoelt elk, er is een merkelijk onderscheid, wanneer men eene gemaakte vertaling vergelijkt met het oorspronkelijke, zoo men die taal zelf niet meester is, om dan, naar het oordeel van den taalkundigen kenner, die naar het oorspronkelijke te verbeteren; of dat men, het oorspronkelijke zelf door en door verstaande, reeds van het eigenaardige in die taal doorzuld is, eer men het in de onze
overbrengt. Van hier is het dus niet te verwonderen, dat, waar het eigenlijk op de manier van zeggen in het oorspronkelijke
| |
| |
aankomt, de Heer van winter hierin bij onze Dichteres veel vooruit had, en daarom ook in zijne poëtische beschrijvngen, in de dichterlijke wendingen en uitdrukkingen, somtijds iets heeft, waarvan men het bijzonder eigene en schoone gevoelt, zonder dat men juist het waarom met den vinger kan aanwijzen. Het is toch in het vertalen van Dichters, gelijk een schrander Oordeelkundige heeft aangemerkt, niet alleen te doen om de Grammatikale, maar veel meer om de Oratorische en Poëtische juistheid, welkers naauwkeurigheid ons den Dichter, in zijne eige Physiognomie, doet beschouwen; en dit gaat zelfs zoo verre, dat alleen zeker gevoel van de dichterlijke uitdrukkingen, ontstaande uit de woordvoeging en bevallige wending, ons in die mate meester van den geest des oorspronkelijken Dichters maakt, dat het hierdoor opgewekte gevoel van den Vertaler wonderen kan verrigten. De vertaling van homerus, die pope zijnen Landgenooten bezorgde, is en zal altoos een meesterstuk blijven; dat is te zeggen, wanneer men te vreden is met de denkbeelden en dichterlijke verhalen van homerus, zoo men die slechts in bevallige verzen als 't ware kan inzwelgen: maar er is toch iets anders, iets eigendommelijks in homerus, hetgeen pope, zoo hij het bij alle zijne taalkennis al gevoeld heeft, niet heeft kunnen overbrengen; kortom er is, gelijk iemand zich uitdrukte, vrij wat van de Homeriteit verloren gegaan. Het was niet alleen de taalkennis en het oordeel van den geleerden esschenberg, die hem omtrent de vertaling van shakespeare verdienstelijk maakten: neen; wieland, die dezelfde taak ondernam, slaagde oneindig gelukkiger, schoon hij veel minder Engelsch verstond dan esschenberg; dewijl hij volmaakt voor zichzelven bekwaam was, zich in den geest van
shakespeare te verplaatsen, in den geest van shakespeare te denken. Wij willen hier echter niet te streng zijn, of aanleiding geven, over onze Dichteres, bij deze hare beärbeiding, te ongunstig te denken. Wij maakten altoos een merkelijk onderscheid tusschen de Dichters der Ouden, welke men vertaalde; het is toch veel moeijelijker, den oorspronkelijken man te volgen, wiens verdienste in de manier van zeggen en uitdrukken bestaat; en tusschen den man, bij wien het voornamelijk op de zaken en de algemeene houding aankomt. Bij catullus, la fontaine en wieland komt het gewisselijk meer op het eerste aan,
| |
| |
dan bij virgilius en racine; en waarom? omdat de trekken van een sijn vrouwengezigt moeijelijker te treffen zijn, dan van een vast mannelijk gelaat. Bij virgilius komt het er toch voornamelijk op aan, om hem in zijn verhaal (zijne gelijkenissen maken eenige uitzondering) getrouwelijk en in eenen deftigen stijl te volgen. Wat het eerste betreft, hebben wij ons niet zelden verwonderd over het kunstvermogen van onze Dichteres, om ons het oorspronkelijke dikwijls als eene overgedrukte prent of teekening te geven; en dit is eene verdienste op zichzelve, mits dat die getrouwheid niet in stijf- en stroefheid ontaarde; en dan verbeelden wij ons, dat de Dichteres ten dezen opzigte, sedert haren vroegeren arbeid, merkelijk is gevorderd. Misschien heeft hare oefening naar het bevallig model van den Abt delille, in zijn Homme des Champs, haar hiertoe niet weinig geholpen; misschien ook wel het beoefenen van dien Schrijver, volgens haar eerste ontwerp; althans hieraan schrijft Recensent het toe, dat hem, bij vergelijking van haren arbeid met dien van den Heere van winter, sommige plaatsen, met betrekking tot personen en plaatselijke omstandigheden, op de eerste lezing, duidelijker zijn voorgekomen, en elken Nederduitschen leek klaarder zullen voorkomen, omdat zij, door de uitvoerigheid van den Franschman, het oorspronkelijke denkbeeld zoo klaar gegrepen heeft, als de Heer van winter misschien ook wel eens bij den Nederduitschen Lezer wat te veel van zijne eigen Latijnsche kundigheden onderstelde.
Wij hebben reeds in den beginne gezegd, dat wij ons zouden onthouden van eene vergelijking der twee Nederduitsche vertalingen met het oorspronkelijke; hier zou zich een al te wijd veld voor aanmerkingen van allerlei aard opdoen. Dit is ook reeds door anderen geschied, en welk een Recenfent dit ook onderneemt, zal het hem moeijelijk vallen, zich van alle eenzijdigheid in zijn oordeel vrij te pleiten; genoeg is het, dat de oordeelkundige Lezer dit, zonder de aanmerkingen van anderen, voor zichzelven doe.
Het is ons onbekend, of de Wed. van streek haren arbeid voortzet, hetgeen wij echter vermoeden; zoo min als wanneer wij eene tweede proeve van hare hand te wachten hebben; doch wij weten, dat, door het overlijden van den Heere van winter, diens arbeid gestaakt, en er geen verdere voorraad voorhanden is: dit
| |
| |
dunkt ons eene nieuwe gewigtige drangreden en aansporing, om de Dichteres tot het verder afspinnen van hare gewigtige en nutte taak ernstig aan te moedigen. Virgilius was toch, gelijk de Drossaard hooft reeds aanmerkte, het hoofd der Dichteren, gelijk tacitus dat der Historieschrijvers. Virgilius was de man, dien men bijna vergoodde, en op wiens verschijning in den openbaren schouwburg, misschien vijftig duizend menschen, even als voor den Keizer, met eerbied oprezen, Virgilius was de man, dien alle nageslachten, om strijd, met hunnen lof vereerden; en zouden wij dan niet wenschen, dat onze Landgenooten het onsterselijk werk van dien onsterfelijken Dichter, zoo na mogelijk, in voor hen verstaanbare taal en krachtige verzen overgebragt, eenmaal in zijn geheel kunnen lezen? - Wij moeten er nog eene aanmerking bijvoegen: Virgilius heeft zulk een klassikaal gezag, dat Wijsgeeren, Historieschrijvers, Regtsgeleerden, en zelfs raisonable Theologanten, er hunne geschriften, als zoovele sraaije teksten, mede opsierden. Hoe dikwerf komt dit onzen Vertaleren, in het overbrengen van de beste werken, te pas? en hoe aangenaam is het dan voor den Nederduitschen Lezer, bij die aanhalingen eene goede dichterlijke vertaling te mogen aantreffen? Wij beroepen ons hier op de ondervinding, welk gebruik men namelijk reeds van de dichterlijke vertalingen van huydecoper en van van winter, bij dergelijke plaatsen van horatius, (wij zouden bijna zeggen even klassiek vertaald) dagelijks maakt, en nog verder zal kunnen maken. Wij vertrouwen, dat deze bedenkingen bij onze Dichteres gewigts genoeg zullen hebben, om haar niet te doen verflaauwen in den moeijelijken arbeid; te meer, daar wij ten dezen opzigte alles goeds van haar kunnen verwachten, en zij zich althans niet door verhaasting, maar door het wijze
festina lente getoond heeft onze achting waardig te wezen. Ja, het zou zelfs Recensent niet vreemd voorkomen, indien zij, bij zulk een zamenloop van omstandigheden, mogt goedvinden zich nog eenmaal bij het publiek aan te melden, of zij niet ligt door een aanmerkelijk aantal van nieuwe Inteekenaren zou aangemoedigd en ondersteund worden; dat wij haar immers hartelijk toewenschen. |
|