| |
| |
| |
Verhaal van eene Ontdekkingsreize na Nieuw-Zuid-Wales, door den Luitenant James Grant, met zijner Majesteits Schip de Lady Nelson, in de Jaren 1800, 1801 en 1802. behelzende Aanmerkingen omtrent de Kaap-Verdische Eilanden, de Kaap de goede Hoop, de tot nog toe onbekende gedeelten van Nieuw-Holland, door hem ontdekt op zijnen doortogt (den eersten, die ooit uit Europa ondernomen wierdt) door de Straat, die het Eiland van van Diemens-Land scheidt; en verder Berigten wegens zijne onderhandelingen met de Inboorlingen van Nieuw-Zuid-Wales; Aanmerkingen omtrent den grond, natuurlijke voortbrengzels, enz. onbekend, of door vroegere Zeevarenden slegts ter loops vermeld; nevens zijne Thuisreize langs de Kaap de goede Hoop, en berigt wegens den tegenwoordigen staat der Falkland-eilanden. Uit het Engelsch. Met eene Kaart en Plaat. Te Haarlem, bij F. Bohn. In gr. 8vo. 260 Bl.
Een zo breede Titel ontslaat ons van de opgave des Inhouds. Ontdekkingsreizen waren voorheen veel zeldzaamer dan in den laatsten tijd. Zij behouden egter haare waarde. Veelal heeft men daarin te bejammeren, dat zij, zo veel reeds bekends doorzeilende eer zij tot het onbekende komen, ons het geheele Reisverhaal geevende, buiten een en ander voorval, den Tochtelingen bejegend, ons niets nieuws vermelden. Dit mag, in zekere maate, toegepast worden op het Verhaal des Engelschen Scheepsluitenants grant.
Tot de benaaming van Ontdekkingsreize heeft 's Mans Reisverhaal eenig regt; naardemaal hij een gedeelte zag van de Kust van Nieuw-Holland, 't welk geen Europeaan vóór hem gezien hadt, en hij teffens door den Gouverneur van Nieuw-Zuid-Wales gebruikt werd om andere deelen van de Kust op te neemen.
Dan het voornaam oogmerk deezer Reize was de proef te neemen van het voordeel, 't welk losse of schuivende Kielen der Zeevaardije konden aanbrengen. In het oorspronglijk Engelsch heeft de Schrijver een breed Voorberigt geplaatst, waarin hij de uitvinding, en het nut van platbodemde Schepen, met dusdanige Kielen voorzien, aantoont. De Nederduitsche Vertaaler heeft het hoofdzaakliike daarvan in zijn Berigt overgenomen, strek- | |
| |
kende om ons eenig denkbeeld te geeven van die uitvinding voor Zeeschepen; en komt de Zeereiziger, in den loop zijner beschrijvinge, dikwijls terug op deeze uitvinding, en de voordeelen, daaraan verknogt. Hij is 'er geheel mede ingenomen, en meet ze zeker ten breedsten uit. Zo veel wij des kunnen oordeelen, kunnen opgemelde Kielen in veele gevallen van dienst zijn voor platbodemde Schepen, en 'er voordeelen aan schenken, tot nog toe alleen aan scherpgebouwde Schepen eigen.
Om van het Reisbeloop iets te melden. Het Schip, door den Luitenant grant gevoerd, zeilde in Maart 1800 uit Engeland met de uitgaande Oost-Indische Schepen. Welhaast bleek het, dat men den bodem, op welken hij gescheept was, niet wel bezorgd hadt. Het Schip kon de Vloot niet bijhouden, en werd op het sleeptouw genomen en eenige dagen medegevoerd; dan hij liet dit sleeptouw slippen, en hieldt men het daarvoor, dat des Luitenants oogmerk was na Spithead terug te keeren, houdende het voortzetten van de reis voor onmogelijk. Behalven dat de Lady Nelson slegt zeilde, was dit Schip lek, en men hieldt het voor ongeschikt om in stormagtig weer zee te bouwen. Maar grant bevondt dat het in staat was de hevigste stormen en hoogste zeeën te verduuren, en hij volbragt 'er zijne reize mede na Port Jackson in Nieuw-Zuid-Wales, zonder eenig weezenlijk ongemak te ontmoeten, in de maand December.
Het verhaal, 't welk hij geeft van zijn zeilen door Bass-Straat, kan door Zeelieden, die deezen weg vaaren, met voordeel geraadpleegd worden; het gaat vergezeld van eene Kaart van een gedeelte der kust, door hem gezien.
Het een en ander willen wij nog vermelden, om grant's denk- en schrijftrant onzen Leezeren te ontdekken. Schoon hij zich voor geen Natuurkenner uitgeeft, en zijne berigten, de Natuurlijke Historie betreffende, vrij kort en niet van de volkomenste zijn, geeft hij omtrent den Eenhoorn iets op, 't geen wij niet willen nalaaten te boeken. Uit barrow's Reizen na de Binnenlanden van het Zuidelijk deel van Africa hebben wij, des verslag doende, iets gemeld van de vermoedens wegens het daadlijk bestaan deezes Viervoetigen Diers, opgemaakt uit de tekeningen der Inwoonderen: ten deezen opzigte schrijft onze Reiziger: ‘De Eland, wiens hoorns veel gelijk- | |
| |
heids hebben met den enkelen hoorn, voor dien des Eenhoorns uitgegeeven, als zeer digt bij elkander geplaatst zijnde, en zoo goed als in 't geheel niet zijdelings uitsteekende, kunnen, van ter zijde gezien zijnde, door eenen onkundigen beschouwer ligtlijk voor één hoorn worden aangezien. Dit verneemt men menigmaalen op de kleine stokken, door de Hottentotten gemaakt, op welke deeze dieren gekrast zijn. Ook kan men hieruit eene voldoende reden geeven van de afbeeldingen, welke men in de holen der Boschmannen vindt, welke ten bewijze der aanweezigheid des Eenhoorns zijn bijgebragt.’
De Beschrijving van Port Jackson en van de gesteldheid dier zeldzaame Volkplanting, meest uit Misdaadigers bestaande, verdient opmerking. Hoe zeer steekt het goed character der Inboorelingen, waarvan wij hier verscheide staalen ontmoeten, af bij de derwaards gevoerde Engelschen, het uitschot dier Natie, die wel van lugtstreeke, maar niet van aart veranderen! Men zal dit gedeelte met veel genoegen leezen.
Van Port Jackson deedt grant verscheide togten; van een deezer geeven wij eenig verslag, als zonderling genoeg om hier plaats te vinden; eenigzins bekort, komt het hier op neder. - Luitenant grant kreeg bevel om den Luitenant-Gouverneur Kolonel paterson aan boord te neemen en na Hunter-rivier over te voeren, welke, ter oorzaake der menigte Koolen, die haare oevers opleveren, den naam van Kool-rivier heeft bekomen. Het oogmerk deezes togts was, de rivier in oogenschijn te neemen, waarneemingen te doen omtrent haare natuurlijke voortbrengzels, en 't geen zij verder merkwaardigs mogt opleveren. Op den 10 Junij gingen zij onder zeil, nevens den Schooner Francina, die eene laading Koolen moest inneemen. Behalven gemelden paterson, kreeg hij aan boord Dr. harris, den Vaandrig bareillier, een aantal werklieden, benevens een inbooreling, bangaree geheeten. - 's Anderendaags was het weer veranderlijk: daar hij een man als loots aan boord hadt, die onlangs van Sydney eenen togt na de Rivier om Koolen gedaan hadt, dagt hij zich op diens kunde te mogen verlaaten; doch hierin bedroog hij zich. ‘Dewijl wij,’ dus luidt verder het verhaal, ‘17 vademen water peilden, en het schoon weer was, deed ik de boot uitzetten, waarmede Dr. harris na land voer, om den oord te verkondschappen. Middelerwijl hield ik het
| |
| |
drijvende, en zette mijn volk aan 't visschen; het hadt eene zeer goede vangst. - Bij mijne wederkomst bragt Dr. harris eenen Inbooreling mede, die, de boot ziende, derwaards was geloopen, verscheide maalen roepende Walvisch-boot! en Budgerie Dick! een naam, onderstelden wij, hem gegeeven door de manschap, uitgezonden om het volk te zoeken, 't welk met de Norfolk was gevlugt. Deeze man hadt eenige visch bij zich, welke hij eerst in de boot wierp, waarnaa hij zelf, zonder eenigen schroom, daar in stapte. Het berigt van Dr. harris hieldt in, dat 'er geen de minste spoor van eenige Rivier was te vinden, maar dat de zee in eenen inham agter het Eiland zwaar brandde.
Onze nieuwe kennis dick, zoo dra hij aan boord kwam, hieldt aan met roepen Walvisch-boot! en, om te verneemen wat hij daarmede bedoelde, bragt ik bangaree bij hem, met last om hem deswegen te ondervraagen. Bangaree beduidde hem om te gaan zitten, zoo veel betekenende als dat een vreemdeling met vriendschap wordt ontvangen. Vergeefs verzogt ik bangaree, in zijne ondervraagingen voort te gaan; nog eene andere etiquette mogt niet verzuimd worden, en dit was een tijdlang diep zwijgen. Dit duurde ongeveer twintig minuuten, waarnaa zij allengskens zamen begonnen te spreeken, allengskens nader aan elkander schikkende. Nogthans werden wij door dick weinig wijzer, naastdenkelijk omdat bangaree hem niet kon verstaan; 't welk mij te waarschijnlijker voorkwam, omdat eenigen van mijn volk, welke de taal, die de landzaaten rondom Sydney spreeken, best verstonden, in 't zelfde geval waren.’
In 't einde bereikten zij de landingsplaats bij de Koolmijnen. De Koolbeddingen vertoonen zich als ruitwerk. Het kan niet missen of de Volkplanting op Nieuw-Zuid-Wales moet groot voordeel raapen van eene zo nabij gelegene Koolmijn, die zo gemaklijk kan bewerkt worden. ‘Ligt,’ schrijft onze Reiziger, ‘zal men begrijpen, dat hier kool in overvloed moet voorhanden zijn, daar de Schooner, elf dagen naa de aankomst, met veertig tonnen kool vertrok, en dat 'er slegts één man was, die het mijnwerken verstondt.’ - Hij voegt 'er bij: ‘De plaats, alwaar deeze kool wordt gevonden, bevat hout met kreupelbosch, in eene uitgestrektheid van eenige mijlen gronds, die met een kort fijn gras bedekt is, zeer
| |
| |
bekwaam om 'er schaapen op te weiden; de grond heeft eene langzaam opgaande glooijing, van dalen doorsneeden, in welke overvloedig hout groeit, tegen de winden beschut; het geheel levert een bekoorelijk gezigt uit. Tot een hoofdverblijf konde deeze plaats dienen voor koolgraavers en houthakkers; zij levert weiden voor schaapen; de grond is over het geheel goed.’
Des Schrijvers algemeene aanmerkingen omtrent de Volkplanting op Nieuw-Zuid-Wales, alsmede zijn berigt wegens Nieuw-Holland, laaten zich met genoegen leezen. Hij liet de Lady Nelson te Port Jackson, en voer met een ander, bevragt met Koolen en Sparren, Kaap Horn om na de Kaap de goede Hoop. In 't voorbijvaaren deeden zij de Falkland-Eilanden aan. Hier vonden zij Ganzen zonder eenigen vischsmaak, daar zij van gras en zeewier leefden. Niet alleen dienden deeze tot spijze voor dien tijd, maar ook op reize. Om ze te bewaaren, maakten zij eene insnijding in den rug, waschten ze uit met zout water, sprengden ze met klipzout, hingen ze in de open lugt om te droogen, en pakten ze voorts in vaten, met eene genoegzaame hoeveelheid zouts bestrooid om ze voor de reis te bewaaren.
Op de Falkland-Eilanden ontmoette hij een Capitein van een Americaansch Schip, welke hem eene onderrigting mededeelde, die misschien nut kan doen, waarom wij dezelve hier plaats geeven; naamlijk, dat de Americaansche Matroozen ontdekt hadden, dat Aardappelen, raauw gegeeten zijnde, een zeer kragtig scorbut-weerend middel waren; en dat hunne Walvischvangers zich altijd van een goeden voorraad tegen de reize voorzagen, om ze raauw te eeten, als een goed tegengift tegen de schurft. Hij hadt hier een tuin aangelegd, zo als alle Capiteins deeden, welke deeze Eilanden bezoeken, en bragt eenige versch gerooide Aardappelen mede, hem verzoekende dezelve te proeven, naa vooraf hem daarin te zijn voorgegaan. Hij deedt zo, en moest bekennen, voorheen wel onsmaaklijker geneesmiddelen gebruikt te hebben.
Het bijgebragte zal genoegzaam zijn, om onze Leezers dit Reisverhaal eene plaats te doen vergunnen bij andere Reisberigten van soortgelijken aart. |
|