Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijParijs, in den aanvang van de Negentiende Eeuw; door A. van der Willigen. Iste Stuk. Met Plaaten. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1806. In gr. 8vo. 244 Blz.Bij de beoordeelende Aankondiging van het Derde of laatste Deel der Reize door Frankrijk, in gemeenzaame Brieven, door a. van der willigen, aan den UitgeeverGa naar voetnoot(*), hebben wij niet nagelaaten, den wenk, in den Slotbrieve gegeeven, op te merken, dat de Schrijver misschien het een en ander over Parijs en verdere omliggende plaatzen aan ons zou doen geworden. Wij betuigden, zulks, onaangezien de menigvuldige beschrijvingen van het hedendaagsch Parijs, met verlangen van onzen onderhoudenden Landgenoot te gemoete te zien. De gunstige wijze, waarop men zijne Reizen wel heeft willen ontvangen, strekte hem, boven het aanzoek van verscheide Vrienden en Bekenden, ten spoorslag, om op nieuw ons op de vrugten zijner waarneemingen te onthaalen, en zich daarvan niet te laaten afschrikken door de onlangs ook in 't Nederduitsch vertaalde beschrijvingen van een' kotzebue en reichardt, die, ten gelijken tijde, met hem, schoon veel korter, te Parijs geweest waren. Hij doorlas dezelve, en vergeleek ze met | |
[pagina 428]
| |
zijne eigene aantekeningen. Het kon niet uitblijven, of hij ontmoette waarneemingen, gelijksoortig met de zijne. Dan, wel verre van tot herhaalingen van het reeds beschreevene te vervallen, vermijdde hij die gelijkvormigheden, en geeft zijne veelvuldige aantekeningen over zaaken, die men bij gemelde Schrijvers niet aantreft. Van der willigen doet zulks daarenboven op zijnen eigen trant, zeer van de opgemelde Schrijvers verschillende, schoon hij dezelfde stukken aanroert; en bij de vergelijking zal het door hem medegedeelde gewis wel mogen monsteren, en bovenal bevallen aan onze Landgenooten, die, met ons, doorgaande de kennelijkste spooren zullen aantreffen, dat de Nederlander, door een lang verblijf in zo ligt besmettende Hoofdstad, zijn egt Vaderlandsch character behouden hebbe. Briesswijze is thans de voordragt niet, maar alles onder voeglijke Afdeelingen gerangschikt. Volgen wij hem met de pen in de hand; stippen wij hier en daar iets aan: breede overneemingen duldt ons bestek niet. Het is van aanbelang, den tijd te weeten, wanneer de waarneemingen op een tooneel, zo wisselbaar als dat van Parijs, gedaan zijn. Het was met den aanvange van 't jaar 1802, dat onze reisgezinde Landgenoot derwaards afreisde; door Antwerpen, Brussel, Valenciennes, Peronne enz. heen toog. Niet dan met een opmerkzaam oog bezogt hij die plaatzen, en tekent het bijzonderste op. Parijs maakt eene Hoofdafdeeling uit, en wordt deeze Hoofdstad in haare voornaamste bijzonderheden beschreeven, doorvlogten met volkskundige en huishoudelijke aanmerkingen, op ons Land nu en dan toegepast, met wenken, die alle inagtneeming verdienen: zo geeft, bij voorbeeld, de zeldzaame stookwijze in Parijs hem aanleiding om te spreeken over het houtplanten in ons Vaderland. Wie zou de Afdeeling, kleeding ten opschrift voerende, niet zeer breed verwagten? Ondertusschen is dezelve zeer kort. Daar het kleed den man maakt, volgens ons Vaderlandsch Spreekwoord, merkt van der willigen op, hoe men in Parijs uit de kleeding niets kan besluiten. In eene aantekening geeft hij eene aanmerking over de benaaming van Mevrouw, waarmede men hier te lande zo kwistig is en zo vreemd omspringt; zij verdient geleezen en betragt te worden, opdat des Schrij- | |
[pagina 429]
| |
vers slotaanmerking: ‘wat ziet men niet al zotheden; en men mag 'er nog niet altijd overluid om lagchen!’ het regtmaatig verwijtende niet meer doe gelden. De baden in Parijs worden zo uitlokkend beschreeven, dat men lust zou krijgen in die verfrissende en versterkende reiniging. Der Parijzenaaren leevenswijze wordt ontvouwd; het goede en kwaade vermeld; men zou uit het ophaalen van hun eeten en drinken mogen opmaaken, dat onze Reiziger ook in dit opzigt van een goeden smaak is. Daar komt een Almanak der Lekkerbekken uit. - Het spel, en vooral het Dobbelspel, is er zeer gemeen in gebruik, en wordt de vreemdeling dikwijls door valsche speelers bedroogen. - De Muzijk heeft haare minnaars. - Man en Vrouw leeven dikwijls zeer afgescheiden; dan de onverschilligheid in dit stuk behoort tot de bon ton. De ongetrouwde Meisjes, die prijs op een goeden naam stellen, zijn 'er ruim zo ingetoogen als bij ons; ‘niet,’ zo als onze Reiziger opmerkt, ‘uit eerbaarheid, maar uit vrees van niet, door een goed huwelijk, tot een staat van vrijheid en onafhankelijkheid, daar zij zoo na verlangen, te zullen geraken.’ - Hoog geeft hij niet op van der Parijzenaaren Lectuur. - Kwaadspreekenheid roert 'er de tong zo sterk niet als bij ons, 't geen egter niet als een gevolg van een beter zedelijk beginzel mag worden aangemerkt. Breed zijn de aanmerkingen over de leevensmiddelen. Wij schrijven het toelichtend slot af. ‘Natuurlijk ontstaat bij een opmerkend vreemdeling, die eenigen tijd op deze, naar evenredigheid van de bevolking zoo kleine, plek gronds heeft doorgebragt, en de handelingen en levenswijze barer bewoonderen nog maar oppervlakkig heeft gadeslagen, de vorschende gedachten, hoe toch dat aantal van omtrent 650,000 menschen, waaronder zoo vele ledigloopers en doenieten, aan de kost geraakt: want immers de koophandel, fabrijken en trafijken, die men hier heeft, schijnen van te weinig belang om dezelven voor de voorname bron te houden. Ondertusschen ziet hij aanhoudend zoo veel pracht, zoo vele ontzaggelijke verteringen, zoo vele onmatige geldverspillingen - waar mogen die, zoo het schijnt, onmetelijke schatten van daan komen? Zonder een groot financier te zijn, of zonder deskundigen in 's Lands of Stadsbestuur met zijne vragen lastig te vallen, moet hij, met | |
[pagina 430]
| |
een weinig oplettendheid en gezond oordeel, op de volgende wijze deze zijne bedenking opgelost vinden. De zetel van 's Lands opperbestuur, en eene groote menigte van hoogere en lagere Staatsdienaars, burgerlijke en tot den krijgsdienst behoorende Ambtenaren, is te Parijs gevestigd. Vervolgens verteerteen groot aantal bezitters van land-en andere goederen, renteniers en dergelijken hunne inkomsten in deze Stad. Hier komt bij de ontzaggelijke toevloed van vreemdelingen, die vooral door het vermaak en de weelde hier na toe worden gelokt, en die alzoo wel moeten zorgen dat hunne beurzen wel voorzien zijn. Het overige, eindelijk, komt van den handel, fabrijken, trafijken, en wel voornamelijk van hetgene door dezen algemeenen modewinkel aan de praalzucht, zoo in de overige deelen van dit, als in zoo vele andere Landen, bij aanhoudendheid, geleverd wordt, en van welke waren de voornaamste waarde dikwijls slechts in de nieuwigheid bestaat.’ Het bovenschrift zeden en gewoonten doet ons eene uitvoerige Afdeeling te gemoete zien, en, in de daad, deeze is dusdanig. Hoe weinig men, op eene voeglijke wijze, voor de Kinderen zorgt, ziet men hier leevendig afgemaald. De Huwelijksverbintenissen verdienen geen lof. Zedert het jaar 1775 is het getal der openlijk aan den wellust verpachte Vrouwlieden te Parijs aanmerkelijk toegenomen: want men vindt aangetekend, dat 'er toen bij de Politie omtrent 28000 opgetekend stonden, en thans telt men 'er tusschen de 35000 en 40000. Het Reglement op die Nymphen-bende wordt uitvoerig opgegeeven, met toepassing op 't geen in eenige Steden van ons Vaderland plaats vindt. Zo veel de welvoeglijkheid gedoogt, vermeldt onze Reiziger van het gedrag deezer Vrouwlieden, en het bedrijf der Parijsche Wellustelingen. De opligters en beurzensnijders krijgen rijkelijk hun aandeel, gepaard met raadgeevingen tegen dit gespuis. Het verslag van de Dobbelspelen, Loterijen, Waarzeggerijen, verdient opmerking. Zelfmoord is in Parijs niet zeldzaam, noch ook de Tweegevegten. Der Franschen krijgszugt lijdt geen twijfel; doch merkt onze Schrijver op, dat Parijs in het opleveren van roemrugtige Helden niet heeft uitgeblonken. Te deezer gelegenheid geeft hij berigt van het Gedenkteken, voor den Generaal desaix kortlings opgerigt. | |
[pagina 431]
| |
Van derwilligen's menschkundige aanmerking op der Franschen vrolijkheid kunnen wij niet nalaaten af te schrijven. ‘Men spreekt veel van de Fransche vrolijkheid, en meent vooral dat de Parijzenaars daar in uitmunten; doch als men door vrolijkheid verstaat die kalmte van ziel, dat zachte genoegen, die levendige tevredenheid, die aangenaamste wijze van bestaan voor onszelven en voor anderen, welke, hoe zeer 'er een gezond en welgesteld ligchaam, benevens eene zekere mate van voorspoed, toe moet medewerken, de eigenlijke vrucht is van een rein geweten en een goedhartigen aard; dan, zeg ik, zijn de vrolijke menschen te Parijs dun gezaaid. Maar wil men door vrolijkheid verstaan hebben eenen woeligen, ongedurigen en luidruchtigen aard, dan vindt men hier die soort van menschen schier overal. Ondertusschen schijnt deze gemoedsgesteldheid veeleer het tegengestelde der ware vrolijkheid te zijn. Men zoekt aanhoudend naar vermaak; men is gedurig begeerende, zeldzaam genietende; onbekend met vriendschappelijke en huisselijke genoegens, loopt en draaft men gedurig naar woelige vermaken; men is, om zoo te spreken, onverzadelijk in het verslinden van allerlei middelen ter verstrooijing, die men vermaak noemt; men zingt en springt uit verveling, en is men slechts verpligt, om zich, gedurende eenigen tijd, op dezelfde wijze, op dezelfde plaats, of in de eenzaamheid, bezig te houden, dan verveelt men zich vreesselijk, ja doodelijk (je m'ennuie a la mort, hoort men hier gedurig in het midden van allerlei vermakelijkheden) en in der daad de zelfverveling, op zoo menig vergeten dorpje onbekend, heerscht in het groote, weelderige en prachtige Parijs als eene doodelijke pest.’ - Hij staaft dit zijn oordeel met de gezegden van den in menschenkennis uitmuntenden Wijsgeer la bruyere, en voegt, aan den voet der bladzijde, 'er deeze waarschuwende aanmerking hij: ‘Hoe meer wij de Parijsche zeden en gebruiken trachten te volgen, gelijk velen onder ons daarmede al ver gevorderd zijn, hoe meer de aanmerking van la bruyere ook op ons toepasselijk zal worden - en is dat wenschelijk?’ Van inhaaligheid en baatzugt kent de Schrijver de Parijzenaars geenzins vrij. Het geeven van fooitjes aan de Dienstboden is 'er verre van algemeen; en krijgt ait gebruik bij ons eene welverdiende berisping. Tusschen | |
[pagina 432]
| |
de oude en nieuwe Rijken doet zich een groot onderscheid op. Zeer gepast is 's Reizigers aanmerking, dat men de zedebeschrijving van Parijs niet op de Inwoonders van Frankrijk moet toepassen; het eene gedeelte der Stad zelve verschilt veel van het andere. Dan het dansen behoort tot de geliefkoosde uitspanningen der Franschen in 't algemeen; en ontgaat het wellustig dansen zijne welverdiende gisping niet. Volksliedjes zijn algemeen in zwang. Het Schoolweezen heeft 'er niets vooruit bij het onze, zints de verbeteringen, door het Nut van 't Algemeen bewerkt. De laatste Afdeeling, godsdienst getiteld, is zeer belangrijk, en levert blijken op, dat, hetgeen daartoe behoort, meer dan ter vlugt door van der willigen is waargenomen. Toen hij te Parijs kwam, werd de Eerdienst der Roomschgezinden in 't openbaar door beëedigde, en ter sluik door onbeëedigde Priesters verrigt, De Protestanten hielden openlijk hunne Godsdienstige bijeenkomsten; de Jooden deeden zulks desgelijks; doch den Theofilantropynen, welke, zedert eenige jaaren, in de meeste Departementen en voornaame Steden van Frankrijk, hunnen Godsdienst vrijlijk uitoefenden, en in Parijs alleen twaalf Kerken hadden, was nu, zedert eenige maanden, het verder waarneemen van denzelven verboden; en hebben zij vergeefs aanzoek tot het hervatten der Godsdienstoefening te Parijs gedaan. Het Volk is niet ijverig in 't bezoeken der Kerken; en vormt de Schrijver geen gunstig denkbeeld van der Parijzenaaren Godsdienst in 't algemeen. - Met blijkbaar genoegen vermeldt hij het verbeterd lot der Protestanten. Derzelver getal in Parijs wordt op vijf-en-twintig of dertig duizend begroot; en vinden wij deswegen veele keurige bijzonderheden vermeld. In eenige Departementen van Frankrijk treft men ook Doopsgezinden aan, doch geene Hernhutters of Kwaakers. De Geresormeerden zijn niet verdeeld in zogenaamde Remonstranten en Contra-Remonstranten. Beklaagenswaardig, in de daad, dat, zo veel 'er omtrent den Godsdienst gebeurd is, de verlichting zo weinig veld gewonnen heeft. De verbeterde smaak ten opzigte van de Kerksieraaden is niet zeer algemeen; ‘in sommige,’ vermeldt onze Schrijver, ‘vindt men nog zonderlinge beelden; onder andere heb ik, in de Kerk van de gewezene Abdij van St. Germain des Prez, | |
[pagina 433]
| |
een L.V. Beeld gezien, waaraan men eenige trossen rijpe druiven als eene offerande gehangen had. - In de Kerk van het Gasthuis, les Incurables genaamd, zag ik ook twee schilderijen, waarvan het onderwerp nog al zonderling was: op het eene ziet men st. joseph bezig met een plank door te zagen, terwijl het Kind jesus het einde daarvan vasthoudt. Op het andere wordt dat Kind verbeeld, een strengetje garen voor maria op te houden. Deze twee stukken hingen aan beide zijden van het Altaar aan de regter hand, als men van buiten inkomt: zij waren redelijk wel, en, naar het scheen, door een modern meester geschilderd.’ In Parijs, en in de Steden waar een Konsistoriaale Kerk der Protestanten is, mogen geene Processien plaats hebben; dan elders zijn ze geoorlofd en grijpen plaats. Niet zonder afkeuring zal men hier aantreffen, dat de zo ongerijmde Vastenavondsvermaaklijkheden ook te Parijs weder opkomen, en de Vastenavondszotten bij duizenden weder voor den dag treeden. Hiervan geeft van der willigen eene zeer leevendige beschrijving, alsmede van den belachelijken optocht met den vetten Os door de Slachters. - Tot een tegenhanger hiervan kan dienen de zonderlinge wijze, waarop men den Kersnagt viert. Wij zouden dit gaarne afschrijven; maar het reeds uitgebreid geworden berigt besluiten wij met de vermelding, dat vier Plaaten dit eerste Stuk versieren, verbeeldende Peronne, een nieuwmodisch Bed, het Volkje van de Halle, en het Gedenkteken voor desaix. |
|