Redevoering, ter gelegenheid van de Derde Jaarlijksche Vergadering van het Amsterdamsch Genootschap ter
bevordering der Koepok-inenting voor minvermogenden, gehouden in de Engelsche Kerk, 1 Nov. 1806, door den Voorzitter G. Vrolik. Amsterdam, bij J.S. van Esveldt-Holtrop. 1807. In gr. 8vo.
Gaven wij in onze vorige aanprijzende beoordeeling der Verhandelinge van den Geneesheer a roy, over de voorbehoedmiddelen tegen de Kinderziekte, te kennen, dat wij in die Verhandeling de wederlegging van eenige tegenwerpingen tegen de Koepok-inenting gemaakt, en zich tot eene optelling bepalende van de nadeelige gevolgen, welke na dezelve zonden kunnen plaats hebben, gaarne gewenscht hadden; wij vinden daaraan in het algemeen voldaan door deze Redevoering des Hoogleeraars vrolik, welke de aanwijzing van het veilige, dat in de Koepok-inenting ook voor het volgend leven gelegen is, en haren voordeeligen invloed op de sterfte, ten oogmerke heeft. Zij onderzoekt wel niet opzettelijk alle die nadeelige gevolgen, welke men niet zelden tegen genoemde kunstbewerking aanvoert, maar zij wijst ons nogtans het verkeerde aan van zulk eene onbillijke en met de ondervinding geenszins overeenkomende toerekening aan die inenting; zoo dat wij met de algemeene hoofddenkbeelden, en de daarop gevestigde gronden, in deze Verhandeling voorkomende, gemakkelijk de tegen de Koepokinenting aangevoerd wordende bezwaren kunnen wederleggen.
De vergelijking der Sterflijsten van vroegere met latere jaren, om daardoor het voordeel aan te toonen, door de Koepok-inenting, in het verminderen van den dood, als gevolg der Kinderziekte, te weeg gebragt, maakt in