pen, omtrent deze Gezangen, terug te brengen. En, in dat opzicht, verdient ook het hier aangekondigde boekje lof. Drie Ledematen, godard, petrus en bernardus, zeggen en verdedigen hunne gedachten, ieder op zijne wijze. De eerste is eigenlijk de voorstander van het Gezangboek, die de bedenkingen van petrus, die 't niet eens heeft gelezen, en van bernardus, die zich wat meer geoefend vertoont, met bescheidenheid tracht op te lossen. Hij doet hen opmerken, dat zij, die hunnen afkeer van de Gezangen toonen, door uit de kerk te loopen, of althans niet mede te zingen, openbare ergernis geven, en andere gezindten stof tot lastering geven, door de verdeeldheid en verwarring, die zij veroorzaken; terwijl zij hunne onkunde en voorbarigheid aan den dag leggen, door zoodanige misprijzing van een werk, waaraan zoo vele verstandige en rechtzinnige mannen geärbeid, en zoo vele anderen, met lof en roem bekende Kerkleeraars, alom hunne goedkeuring gegeven hebben. Hij tracht hen vervolgends te overtuigen, dat zij, die zich tegen de besluiten en verordeningen der Kerkenraden, Klassen en Synoden verzetten, zich aan muiterij schuldig maken; dat zulke vergaderingen wel geen recht hebben, om iemands geweten aan banden te leggen, maar dat het ook niemand vrij staat, de vastgestelde orde naar willekeur te storen, en verwarring aan te richten. Op de vordering, dat men eerst het goedvinden van alle bijzondere Gemeenten had moeten vragen, wordt, uit het voorbeeld van 't geen men in 't burgerlijk bestier heeft zien gebeuren, aangetoond, dat daardoor de grootste verdeeldheid en verwarring zou veroorzaakt geweest zijn, en dat dit, eenmaal tot eenen algemeenen regel aangenomen zijnde, ook in andere opzichten, de nadeeligste gevolgen zou na zich slepen. Op soortgelijke wijze worden andere bedenkingen,
deels ontleend uit eene ongelukkige vergelijking van de Gezangen, als menschelijke opstellen, met de Psalmen, die door Gods Geest zijn ingegeven, deels uit deze en gene uitdrukingen, waaraan men zich stoot, meestal met goede redenen uit den weg geruimd. Onder de aanstotelijke uitdrukkingen wordt gerekend, dat mon de Christenen, in hun gezang, wil laten zeggen, dat God werelden geschapen heeft. Godard geeft zich veel moeite, om bernardus aan 't verstand te brengen, dat dit een goeden zin heeft, en tegen de Bijbelleer geenzins aanloopt. Eenigzins meer verlegen maakt hem