Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 413]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Pauli Ernesti Jablonskii Opuscula, quibus Lingua et Antiquitas AEgyptiorum, difficilia Librorum Sacrorum loca et Historiae Ecclesiasticae Capita illustrantur; magnam partem nunc primum in lucem protracta, vel ab ipso Auctore emendata ac locupletata. Tomus II. Edidit atque animadversiones adjecit Jona Guilielmus te Water. Lugd. Batav. apud A. et J. Honkoop. 1806. 8vo. pagg. 494.Het Eerste Deel deezer keurige Verzamelinge hebben wij in het laatstverlopen jaar onzen Leezeren aangekondigdGa naar voetnoot(*); van het Tweede, thans door den Heere te water der geleerde waereld medegedeeld, moeten wij nu eenig verslag doen. I. Het eerste, dat ons hier voorkomt, is eene Verhandeling, getiteld: Remphah, een God der AEgyptenaaren, door de Israëlieten in de Woestijne geëerd, enz.Ga naar voetnoot(†). Men weet, dat stephanus (hand. VII:43.) daarvan spreekt in eene aanhaalinge van amos V:25, 26. Maar deeze heeft, in het Hebr., eenen geheel anderen naam ויכ, Kiun of Kijun. De Grieksche Overzetting, welke stephanus volgt, leest Ῥαιφὰν, in een enkel Handschrift Ρομφᾶ of Ῥεμφᾶ. De zwaarigheid is hier - 1o. Hoe kan men zeggen, dat de Israëlieten, geduurende hunne omzwerving in de woestijne, Gode geene offeranden toegebragt, maar de Afgoden gediend hebben? Van het laatste | |
[pagina 414]
| |
heeft men blijken in de Boeken van moses: van het eerste spreekt de Schrijver § 2. bl. 8. en brengt meer dan ééne
gissing van verscheiden Geleerden te berde. Misschien zoude men kunnen zeggen, dat wel de openbaare offerdienst, welke op kosten van den Staat
geschiedde, waargenomen, maar de offeranden van bijzondere persoonen verwaarloosd wierden, waartoe en des Volks neiging tot afgoderij, en de
mindere voorraad van offervee kunnen zamengewerkt hebben. - 2o. Over de groote vraag, hoe toch de LXX van Kiun of Kijun konden maaken Raiphan, Remphan, Rempha of
Rompha, begint jablonski te handelen § 4. bl. 13. Sommigen meenen, dat het woord וי
oudtijds bij amos gelezen is י of Kevan, en de LXX, of misleid door een gebrekkig handschrift, of bij overijlinge, gesteld hebben Revan of Raiphan: van welke verwisseling der letteren כ en ר de Schrijver zelve, bl. 24, een voorbeeld bijbrengt. Dit gevoelen, eerst door drusius, naderhand door vitringa (den Vader) en anderen verdedigd, komt onzen Schrijver niet aanneemelijk voor, om redenen, welke men kan vinden § 5-7. bl. 15-25. Zijne eigene gedachten, in de volgende §§ voorgesteld, en met veel geleerdheid en oudheidkunde verdedigd, komen hierop uit, dat Remphan een AEgyptisch woord is en uit geene
andere Oostersche Taale kan verklaard worden; dat de Israëlieten in AEgypte de Afgoden gediend hadden, zo als blijkt uit de gebeurtenis van het gouden Kals, uit jos. XXIV:14 en ezech. XX:7, 8; dat re of ro in het AEgyptisch eenen Koning beteekent, en pheh den hemel, terwijl de m een teeken is van den zogenaamden status constructus, of, dat het woord pheh in den tweeden naamval wordt genomen; dat, gevolgelijk, Remphah, of Romphah, is de Koning des Hemels, d.i. de Zon, welke onder het zinnebeeld van het gouden Kalf geëerd werd, gelijk dus, in AEgypten, de gewijde Ossen, Apis en Mnevis, zinnebeelden der Zonne waren; dat bij de AEgyptenaaren de Zon inderdaad de Koning des Hemels genoemd werd, en zelfs in de gemeene taal ph (Re of Rhe) de Zon beteekent; dat wel het woord Remphan bij geene andere Schrijvers voorkomt, maar dat meer andere woorden slechts eenmaal gevonden worden, en dat men, eindelijk, van Remphan nog hier en daar spooren ontmoet. - Met deeze verklaaringe, waardoor jablonski, zo als
| |
[pagina 415]
| |
valckenaar zich plagt uit te drukkenGa naar voetnoot(*), de waarheid uit den put getrokken heeft, wilden wij ook den Nederduitschen Leezer bekend maaken, en hebben ons daarom bij deeze Verhandeling wat langer opgehouden, te meer daar zij ten uitersten zeldzaam was geworden, gelijk de Hr. te water aanteekent bl. 231 van het Iste Deel deezer Opuscula, welken men dus te grootere dank verschuldigd is voor deeze nieuwe uitgaaf. II. In de tweede plaats ontmoeten ons Acht Verhandelingen over het Land gosen, zo beroemd in de Schriftuure, de woonplaats der Israëlieten, geduurende hun verblijf in AEgypten. Onze ruimte gedoogt geen uitvoerig verslag hiervan. Alleen zullen wij trachten den Nederduitschen Leezer met den hoofdinhoud en den loop des Werks eenigzins bekend te maaken. - De Eerste Verhandeling spreekt van de verschillende gevoelens onder de Geleerden over de ligging deezer Landstreek. Dat zij behoorde tot de vruchtbaarste van AEgypten blijkt uit het verhaal van moses, en wordt algemeen erkend, § 2. bl. 79. De meesten hebben haar geplaatst in Neder-AEgypten, of de zogenaamde Delta, § 3. bl. 81; maar verschillen evenwel omtrent de juiste plaats. Sommigen zoeken haar nabij het oude Pelusium, of tegenwoordig Damiate, (§ 4. bl. 83.) anderen omstreeks Heliopolis, bij moses On, dat wel buiten de Delta lag, maar evenwel tot Neder-AEgypten behoorde, § 5. bl. 85. Vitringa poogde beide gevoelens te vereenigen, door te stellen, dat Gosen zich uitstrekte langs den rechter oever des Nijls van Pelusium tot Memphis, § 6. bl. 88. - De Tweede Verhandeling bevat een onderzoek der redenen, waarop deeze gevoelens rusten; als 1o. de vruchtbaarheid des Lands, § 2. bl. 92. waarop aangemerkt wordt, dat deeze niet aan Neder-AEgypten bijzonder eigen is, maar tot geheel AEgypten behoort, zover het door den Nijl bevochtigd wordt. 2o. De onderstelde nabijheid van Gosen aan het land van Canaän, in de gedachten, dat joseph zijn verblijf gehouden hebbe te Tanis, of Tzoan, zo als de Schriftuur het noemt, en vandaar zijnen Vader jakob zij te gemoet gereisd; van welke stel- | |
[pagina 416]
| |
ling de zwakheid wordt aangetoond, § 3, 4. bl. 94 env. 3o. Dat de LXX Overzetters, gen. XLV:10, Gosen noemen Gesem van Arabie, of het Arabische Gesem; waarop wordt aangemerkt, dat allen, die ten Oosten van den Nijl, zelfs in Opper-AEgypten, woonden, den naam van Arabiërs droegen, § 5. bl. 98. 4o. Dar Tanis, of Tzoan, de Hoofdstad van AEgypten was; waartoe men zich beroept op psalm LXXVIII:12, 43. Dan de Schrijver merkt aan, dat Tzoan aldaar niet de Stad Tenis, maar geheel Neder-AEgypten beteekent, terwijl het volgende AEgypten het Oppergedeelte des Lands boven Memphis aanduidt, § 6. bl. 101 env. De Derde Verhandeling is de eerste van Vier, waarin de Schrijver zijn eigen gevoelen voordraagt. Dit is, dat Gosen moet gezocht worden in den ouden Nomos Heracleopolitanus, een door den Nijl gevormd eiland, en omstreeks hetzelve, in de Landstreek, die tegenwoordig den naam Fioum (of, zo als pocock spelt, Faiume) voert, boven het hedendaagsche Kairo, § 2. p. 108. Ook anderen, voor hem, waren 'er niet vreemd van, § 3. bl. 111. Hij begint het hier te verdedigen uit de zonderlinge vruchtbaarheid deezer landstreek, § 4 en 5. bl. 112 env. waartoe hij zich beroept op het getuigenis van strabo; § 6. bl. 116. op eenige uitdrukkingen der Schriftuure, en § 7. bl. 122. op de berichten van andere SchrijverenGa naar voetnoot(*). - In de Vierde Verhandeling gaat de Heer jablonski over tot het bewijs, afgeleid uit de ligging van Gosen, waartoe hij zich den weg baant door vooraf te onderzoeken, welke, ten tijde der Israëlieten, de Hoofdstad van AEgypten was. Hij spreekt blj die gelegenheid van eene Verhandeling, waarin hij, boven het reeds aangevoerde in de Tweede Verh. § 6, nader wilde toonen, dat het Tanis, of Tzoan, niet kan geweest zijn; maar welke Verhandeling nooit voltooid, immers niet tot kennis van den Heere te water is gekomen, § 2. bl. 127. Na het overweegen van verscheidene redenen, welke voor Heliopolis, en van andere, welke voor Memphis, aan de Westzijde des NijlsGa naar voetnoot(†), pleiten, | |
[pagina 417]
| |
tracht hij de gevoelens daaromtrent overeen te brengen door de onderstelling, dat de AEgyptische Koningen, even gelijk de Persische, voor
verschillende jaargetijden onderscheiden verblijfplaatzen kunnen gehad hebben, § 3, 4, 5. bl. 128 env. In de volgende §§ onderscheidt hij het Land van Ramses of Rameses, dat Gosen zelve is (gen. XLVII:11) van de Stad van dien naam (ex. I:11) volgens hem Heliopolis of On, welke de Israëlieten, door pharao gedwongen, wel niet van den grond af bouwden, maar door dijken versterkten, tegen de overstroomingen van den Nijl beveiligden, en bekwaam maakten tot het bewaaren van koorn, enz. § 6-9. bl. 134 env. - § 1 der Vijfde Verhandeling dient tot naderen aandrang der stellinge, dat Memphis, ten tijde van moses, de Hoofdstad van AEgypten was; waarbij de Schrijver met lof gewaagt van eene Verhandeling van den Jesuit sicard, over den doortocht der Israëlieten door de Roode Zee, in de Nouveaux Memoires des Missions T. VI; en gaat, met § 2. bl. 144, over tot drie bewijzen voor zijn gevoelen. 1. Het oogmerk van God, dat de Israëlieten afgezonderd van de AEgyptenaaren zouden leeven; waartoe het tegenwoordige Fioum zeer geschikt was, als zijnde, hoe vruchtbaar in zichzelve, door woestijnen omringd, en van het overige des Lands afgescheiden. 2. De plaag der Sprinkhaanen, welke door eenen Westenwind in de Roode, of Schelfzee (וּם ה, mare algosumGa naar voetnoot(*)) gedreven werden, ex. X:19. 3. Den weg, langs welken de Israëlieten uit AEgypten trokken. Doch hier kunnen wij hem niet volgen. - Even weinig kunnen wij ons ophouden bij de Zesde Verhandeling, waarin de Hr. jablonski zich beroept op sommige overleveringen der AEgyptenaaren en van anderen, welke, gelijk hij erkent, op zichzelve niet veel afdoen, schoon zij, gevoegd bij andere bewijzen, derzelver gewicht vermeerderen.
De twee laatste Verhandelingen over dit onderwerp | |
[pagina 418]
| |
bevatten een verder bewijs, afgeleid uit den naam Gosen. Dit is, volgens den Schrijver, (§ 1 der Zevende Verhandeling, bl. 186) een AEgyptisch woord, over welks rechtschrijving en uitspraak gehandeld wordt § 2. bl. 188. Door uitlanders werd het, gelijk veelal gebeurt, somtijds zeer misvormd. Bij de LXX is het Γεσὲμ (Gesem) bij artapanus Καισὰν (Kaisan) en Κεσσὰν (Kessan) bij manetho Κωχωμη (Kochome) en Κωχώνη (Kochone) § 3. bl, 190. Volgens den Schrijver beteekent het Heracleopolis of de Stad van Hercules, en de Grieksche naam is eene vertaaling van den AEgyptischen, § 4. bl. 193. Het woord, naamelijk, is zamengesteld uit Kahi of Kah, eene Stad, en Shom of ShoomGa naar voetnoot(*), dapperheid, sterkte, macht, en vandaar hercules, § 5. bl. 195. De §§ 6 en 7 dienen tot verdere opheldering en aandrang deezer beteekenis. - De Achtste Verhandeling is geschikt tot beantwoording der vraage, of ten tijde van joseph de AEgyptenaars reeds met Afgoderij besmet waren, hetgeen sommigen ontkennen, § 1, 2. bl. 203 env. De Schrijver is van een ander gevoelen, en brengt § 3. bl. 205 eenige, zijns oordeels, waarschijnelijke redenen bij. Van meer gewicht is bij hem potiphera, de Schoonvader van joseph, die gen. XLI:45 en elders PriesterGa naar voetnoot(†) van On genoemd wordt, schoon sommigen, en onder deezen onze Nederduitsche Overzetters (waarschijnelijk om joseph niet aan de dochter van een afgodspriester te doen huwen) hier זﬨכ vertaalen door Oversten. Maar de naam potiphera zelve beteekent, volgens den Hr. jablonski, eenen Priester der Zonne, § 4. bl. 209. De overige paragraaphen spreeken van den AEgyptischen hercules, veel ouder dan den Griekschen, en alleen eene symbolische voorstelling der godlijke kracht, volgens sommigen de ongeschapen eeuwige Godheid; volgens anderen de krachtig werkende en alles verleevendigende Zon, enz. waaraan de Grieken, die hunnen hercules beschouwden als een voorbeeld zonder | |
[pagina 419]
| |
wedergade van sterkte en dapperheid, ook deszelfs naam hebben gegeven. Dit alles is met veel geleerdheid en op eenen inneemenden trant voorgedragen; maar heeft evenwel geenen algemeenen bijval gevonden. Zie de Aant. (z) van den Heere te water, in het Iste Deel deezer Opuscula, p. 57.
(Het slot hierna.) |
|