Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeneeskundig Magazijn, door A. van Stipriaan Luiscius, C.G. Ontyd en M.J. Macquelyn. IVden Deels 2de Stuk. Te Leyden, bij A. en J. Honkoop. 1806. In gr. 8vo. Te zamen 382 Bl.Wij verheugen ons, dat het aangekondigde Werk steeds, al is het dan ook langzaam, wordt voortgezet, daar zulks het eenige bijna is, dat, mogen wij 'er niet bijvoegen, ter oneere onzer Geneeskundigen, in onze moedertale over geneeskundige onderwerpen opzettelijk handelt. Wij hopen toch niet, schoon ons dit reeds van ter zijde is te kennen gegeven, dat de Uitgevers, door het gering vertier, eerlang zullen genoodzaakt zijn, de uitgave te staken. Neen, daartoe is deszelfs strekking te belangrijk, daar het vele dier zoo hoog geroemde, meest zich met bespiegeling ophoudende, buitenlandsche Journalen overtreft, waarin wij, in meer dan een opzigt, dien waren practischen geest missen, die in dit Magazijn zoo menigmaal schittert. Het voor ons liggend Stuk wordt begonnen met een Rapport der Departementale Commissie van Geneeskundig Onderzoek in Friesland, aan het Departementaal Bestuur van voorn. Departement, inhoudende het verslag van een gedaan onderzoek naar zekere verzweringen, welke aan de uijers der Koeijen, bij een Huisman in de omstreek der Stad Sneek, waren waargenomen, met | |
[pagina 384]
| |
eene daarop gevolgde uitbotting van Koepokken bij die genen, welke deze Koeijen melkten; en waarvan het besluit, na genoegzame proefnemingen, hierin bestond, dat die verzweringen eene en dezelfde soort van pokken zijn geweest, als welke men in Engeland waarneemt, en met welker stof men tot dus verre, in ons Vaderland en elders, gewoon is, de inentingen te doen ter beveiliging voor de natuurlijke Kinderziekte. Eene waarneming van den Heer bodel omtrent eene genezene longtering; - iets over de Hydrops peritonaei, (waterzucht van het buikvlies) naar het Hoogduitsch van muller, en met aanteekeningen van den Geneesheer g. tresling, te Groningen, verrijkt; - eene bijdrage tot de nadere kennis van die soort van lammigheid, stijf heid of onbruikbaarheid der onderste ledematen, welke door den Heer pott beschreven is; medegedeeld door den Geneesheer van stipriaan luiscius, te Delft, en met drie fraaije ophelderende Platen voorzien; - waarneming omtrent het Semen Phellandrii Aquatici, door den Geneesheer schuurman, te Steenwijk, benevens deszelfs gebruik in verscheiden ziekten, door den Hoogleeraar thomassen a thuessink: zijn de hierop volgende belangrijke stukken. Een groot aandeel in dit Stuk heeft genoemde Hoogleeraar. Deze bekwame man levert ons eenige waarnemingen, getrokken uit de briefwisseling, met zijne voormalige toehoorders gehouden, en hier en daar met zijne aanmerkingen begeleid: zij handelen over de vergiftiging door de Nux vomica; over de morbus maculosus Haemorrhagicus; en over de paralysis musculorum faciei rheumatica en Prosopalgia. - Hierop volgen, van dezen zelfden Hoogleeraar, eene aanwijzing over de voorbehoeding van de Scarlatina of het Roodvonk, en de waarnemingen omtrent de ziekten in het Nosocomium Academicum te Groningen, op welke die van den Geneesheer bodel gevonden worden. Voorts bevat dit Stuk eenige waarnemingen over de vermenging van de Cortex Peruv. met de magnesia, door Doctor kopp, - eenige belangrijke Recensien over verscheidene Akademische Verhandelingen, benevens die over de Pharmacopoea Batava, waarbij gevoegd zijn de antwoorden door deszelfs vervaardigers op de gemaakte aanmerkingen der Fransche Scheikundigen dejeux en parmentier, en eindelijk de eigene aanmerkingen van de | |
[pagina 385]
| |
Schrijvers van dit Geneeskundig Magazijn op die Pharmacopoea zelve; wordende dit Stuk met eenige korte berigten en uittreksels besloten. Den algemeenen inhoud thans opgegeven hebbende, bepalen wij ons meer opzettelijk tot een en ander gedeelte van dit Stuk. Belangrijk en tegenwoordig als zeer gepast kwam ons de aanwijzing voor van den Hoogl. thuessink. omtrent de voorbehoeding van de Scarlatina, of het Roodvonk. Dat deze ziekte thans boosaardiger is dan voorheen, gelooven ook wij met den Hoogl.; en het is deze aanmerking, die Recensent reeds meermalen hoorde maken, en waar men, in 't oppervlakkige beschouwd, niet ongegrond bijvoegde, of niet deze menigvuldig- en boosaardigheid aan de algemeen plaats hebbende Koepok-inenting ware toe te schrijven. Dan, deze aanmerking veld winnende, zouden daaruit voorzeker vele nadeelige gevolgtrekkingen tegen de zoo heilzame Koepok-inenting worden asgeleid. Als eenvoudige bespiegeling genomen, kon men aanvoeren, dat, de vatbaarheid voor eene ziekte, in ons geval dus voor de natuurlijke pokken, weggenomen zijnde, daardoor eene voorbeschiktheid, als 't ware, tot andere ziekten wordt bewerkt: maar te besluiten, dat de vermeerdering en de boosaardigheid van het Roodvonk een gevolg dier kunstbewerking zijn zou, mag voorzeker als roekeloos beschouwd worden. De Hoogl. thuessink geeft de middelen op ter voorkoming en wering dezer ziekte, daartoe in 't algemeen brengende eene afsnijding van alle gemeenschap met besmette plaatsen, waar het Roodvonk heerscht; voorts het beletten van gemeenschap tusschen zieken en gezonden. In het bijzonder wil hij, dat men de besmetting ontga door afzondering; door het ligchaam voor de smetstofse onvatbaar te maken; door dezelve uit te drijven, voor dat zij de ziekte zelve heeft te weeg gebragt; en eindelijk, door de smetstoffe zelve aanstonds te vernietigen of te verdelgen, de middelen daartoe tevens aanwijzende. Tot dezulken, welke het ligchaam onvatbaar maken om de smetstoffe of op te nemen of te assimileren, brengt de Hoogl. de bladen van de Atropa Belladenna, waarvan men reeds in het Mengelwerk der Letteroeff.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 386]
| |
een breedvoerig verslag vindt; vooral het gebruik aanradende van poeijers uit een zestiende of achtste grein Calomel en Sulphur auratum met Magnesia of Suiker, welke, naar mate der jaren, twee, drie of viermaal daags toegediend kunnen worden. Onder die middelen, welke de smetstoffe zelve buiten het ligchaam vernietigen en onwerkzaam maken, roemt de Hoogl. te regt het gebruik van zoutzure dampen. Men neme een lood gewoon Keukenzout, wrijve hetzelve in een mortier met een vierde lood gewonen Bruinsteen, menge dit in een theekopje met een half lood water, en giete daar op drie vierde lood sterk Vitrioolzuur; men zette dit in een bakje met heet zand, en sluite deuren en vensters digt, - binnen 24 uren is alle besmetting het vertrek ontnomen; alle die genen, welke met de zieken in het Akademisch Nosocomium omgingen, zijn op zoodanige wijze voor de besmetting vrij gebleven. Mogt zulk een onkostbaar en reeds menigwerf aangeprezen middel in het Roodvonk niet alleen, maar in vele andere besmettelijke ziekten, gebezigd worden, en plaats maken voor de zoodanige, die niet zelden zonder eenig wezenlijk nut worden aangewendGa naar voetnoot(*)! - De Hoogleeraar vergunne ons eene kleine aanmerking; de vraag, namelijk, of het Roodvonk altijd door eene aangebragte smetstoffe ontstaat, en of 'er niet vele voorbeelden voorhanden zijn, even als zulks ook plaats heeft met de natuurlijke Pokken, dat menschen door Roodvonk aangetast wierden, zonder dat 'er eenige Epidemie, en dus ook geene door deze aangebragte smetstoffe, plaats had en voorhanden zijn kon. De ziekten, in het Nosoc. Acad. te Groningen waargenomen, en in dit Stuk medegedeeld, zijn de Tusschenpoozende Koortsen; een belangrijk gedeelte voorwaar! Omtrent derzelver genezing vinden wij zeer veel lezenswaardigs opgeteekend. Wij voor ons zijn het met den Hoogl. volkomen eens, dat men de genezing dezer Koortsen het meest aan het vlijtig gebruik van den Koortsbast te danken hebbe, wat ook de lateren, en onder | |
[pagina 387]
| |
dezen de driftige aanhangers van brown, daartegen mogen zeggen. Met genoegen zien wij, dat de Hoogl. het gebruik van dezen bast in kleine giften, kort voor het acces, in die Tusschenpoozende Koortsen, welke niet verouderd zijn, heeft aangeprezen; dit voldeed dikwijls aan zijn verlangen, en ook wij houden ons van de nuttigheid overtuigd, om van de Kina op deze wijze in die gevallen gebruik te maken, vooral daar dezelve tot zulk een hoogen prijs gestegen is. Wij schroomden altijd, in Tusschenpoozende Koortsen, het Opium, hetgeen zoo zeer geprezen wordt, toe te dienen: de geneeskundige geschiedenis levert vele voorbeelden op van de geheel verkeerde en nadeelige gevolgen dezer toediening; en ook de waarneming des Hoogl. toont duidelijk, van hoe weinig nut hem het Opium is geweest. Met genoegen zien wij, hoezeer de Hoogleeraar die gewaagde stellingen van latere Geneeskundigen, omtrent de Tusschenpoozende Koortsen, en derzelver genezingen, door zijne eigene practische ondervinding wederlegt: dit meer algemeen behartigd wordende, zou men niet zelden ten klaarste bespeuren, dat in vele opzigten de geneeswijze van vroegere Geneeskundigen niet zoo geheel te verachten zij, als men, helaas, thans te dikwerf ziet gebeuren. Allezins lezenswaardig is dat gedeelte van dit Stuk, hetwelk op de Bataafsche Apotheek betrekking heeft, te meer, daar het de antwoorden der Commissie aan de Fransche Beoordeelaars van deze Apotheek vervat, die ook ons voldoende zijn voorgekomen tot wederlegging hunner aanmerkingen. Dat 'er niets op die Pharmacopoea zou te zeggen vallen, ware een wezenlijk wonder te achten: waar toch is het Werk, zoo geheel volledig, dat niet hier en daar, en meermalen gegronde, aanmerkingen te maken zijn? De Schrijvers van dit voor ons liggend Magazijn, schoon met het grootste regt huide doende aan de bekwaamheden der Opstelleren, toonen duidelijk, dat zulks ook met betrekking tot de Pharmacopoea kan plaats hebben, daar ook zij bedenkingen op dezelve aanvoeren, met welke wij ons gaarne vereenigen. Zij geven hunne verwondering over de uitgebreidheid der Pharmac. te kennen, en brengen daarmede in vergelijking het in 1796 te Leyden uitgekomen Werkje, eene Lijst der Geneesmiddelen bevattende, door het Bureau van Gezondheid uitgegeven; ten voorbeelde tevens, hoe | |
[pagina 388]
| |
weinige geneesmiddelen in den eigenlijken zin behoefden gebruikt te worden; en wij zijn dit met hun in zoo verre eens, dat 'er, met betrekking tot de uitgebreidheid, zeker uit de Pharmacopoea een en ander, vooral onderscheidene Unguenta en Emplastra, hadden kunnen wegvallen; maar dat ook, aan den anderen kant, het zoo even genoemd Werkje ons altijd onvolledig is voorgekomen, daar wij uit hetzelve geneesmiddelen weggelaten zien, die in de Geneeskunde met veel nut kunnen gebruikt worden. De aanmerking der Schrijveren, dat de Geneesheer, in plaats van het Vinum Antimonii Huxhami, liever, om van zijn voorgeschreven geneesmiddel zeker te zijn, van eene ontbinding van de Tartris Stibiata Antimonii in wijn moet gebruik maken, nemen wij als de onze aan, en houden tegen de Schrijvers der Pharmacopoea staande, dat deze laatste in hare werking veel zekerder is dan het eerste. Wij prijzen, eindelijk, de lezing der Recensie over het Werk van roschlaub over het ontstaan der Krankheid, benevens die over de Akademische Verhandeling van den jongen Geneesheer keuchenius, den driftigen en onberaden ijveraar voor het Brunonianisme ten ernstigste aan; welligt vindt hij daar iets ter zijner leering, maar wij hopen ook ter overtuiging, hoe verkeerd men niet zelden met theoretische bespiegelingen uitkome, en hoe weinig magtspreuken in de practijk der Geneeskunde gelden. |
|