| |
| |
| |
Adolphi Ypey Oratio, de praecipuis, quae, nostra in primis aetate, inclaruerunt Medicorum systematibus. &c. Leovardiae apud D.v.d. Sluis. 4to. pagg. 44.
Niets brengt voorzeker meer toe tot de beöordeeling der waardije en der voortreffelijkheid eener Wetenschap, dan de ontwikkeling harer Geschiedenis, waardoor wij onder andere ontwaar worden, hoe zij, van geringe beginselen, tot een zekeren trap van volmaaktheid is gekomen. De overweging dezer waarlieid heeft, ongetwijfeld, den Franeker Hoogleeraar ypey, bij zijne aanstelling tot Professor Medicinae, in primis Pathologiae et Praxeos, aan de Friesche Hoogeschole, bewogen, om, tot zijne Intredingsrede, eene stof uit dat vak te verkiezen, en, bij die gelegenheid, te spreken over de voornaamste Leerstelsels in de geneeskundige Praktijk, die, in onze dagen, een zekeren trap van beroemdheid hebben verkregen. Met een bijzonder genoegen lazen wij deze niet zeer uitvoerige, maar in belangrijke zaken overvloedige Redevoering, als ons beknoptelijk schetsende de voornaamste geneeskundige stelsels, die, na den dood van boerhave, tot op onze dagen, zijn ten voorschijn gekomen; waarom wij vertrouwen, dat het onze Lezers, vooral die genen, welke het stuk in het oorspronkelijke niet kunnen lezen, niet onaangenaam zal zijn, van hetzelve alhier een kort verslag te vinden.
Na den dood van den onsterfelijken boerhave, wierden zijne leerstellingen algemeen geëerbiedigd, tot aan het jaar 1755, wanneer de nieuwe proeven van haller, aangaande de Gevoeligheid en de Prikkelbaarheid, de aandacht der Geneesheeren, meer dan voorheen, op de eigenschappen der levende Vezel vestigden, onder andere ook door de aanprijzing van den beroemden gaubius. Omtrent het jaar 1770 kwam 'er voorts een geheel nieuw geneeskundig stelsel in het licht, van c.l. hoffman; doch, omdat hetzelve ras vergeten wierd, wordt het alhier niet nader ontwikkeld.
Een grooteren opgang maakte het stelsel van den Edenburgschen Hoogleeraar w. cullen, hetgeen alleen was gegrond op de beschouwing der ziekelijke vaste deelen, met verwerping van de geheele ziektekunde der voch- | |
| |
ten: ondertusschen laat de Redenaar zich daarover niet verder uit, als alomme genoeg bekend zijnde; even weinig, als over de stellingen van stoll, die wat later voor den dag kwam, en veel kwaads deed, door de ontlastende Geneeswijze, door braken en purgeeren, te algemeen te maken. Uitvoeriger spreekt de Schrijver over den grooten Klysteermeester kämpf, die bijna alle ziekten door het zetten van Lavamenten wilde genezen. Onder andere merkt hij zeer oordeelkundig aan, dat kämpf wel eens die verstoppingsziekten der eerste wegen, die hij genezen wilde, deed geboren worden, door, met zijn onmatig klysteerzetten, het maaksel der onderbuiks-ingewanden te veel te verslappen.
Vervolgens verschijnt ten tooneele de Scheikundige Geneeskunde, die gegrond wierd op de ontdekkingen van den onsterselijken lavoisier, aangaande de Zuurstof, de Waterstof enz., en volgens welke alle, of ten minste de meeste, ziekten zouden moeten onstaan uit overvloed of gebrek aan Zuurstof enz. De onvergetelijke Newton der Franschen had geen deel aan het misbruik, 't welk van zijne ontdekkingen wierd gemaakt, dewijl hij nooit verder ging, dan zijne keurlijke proeven hem zeer dnidelijk aanwezen: maar dit was de schuld van anderen. Want naauwelijks waren dezelve algemeen bekend geworden, of girtanner en anderen bouwden daarop allerhande luchtkasteelen. Hoe wankel de leere dezer nieuwe Meesters zij, toont onze Redenaar, onder andere, voldoende, uit de hemelsbreed verschillende wijze, waarop zij hun gebouw optrekken. De meesten willen, bij voorbeeld, dat geweldige Koortsen, de Tering, enz. uit een te grooten overvloed van Zuurstof ontstaan. Daarentegen zegt de Berlijner Doctor reich, die zich onlangs zoo beroemd maakte door zijne bijzondere Geneeswijze in de Koortsen, dat hier overal gebrek aan dat beginsel plaats hebbe, en dat zulks moet hersteld worden door het nuttigen van Zeezoutzuur; schoon, tot hier toe, niemand voldoende heeft kunnen bewijzen, dat 'er Zuurstof in dit Zuur bestaat, of ten minste daaruit losgemaakt kan worden. Mitchel slaat wederom een geheel anderen weg in, en zoekt, even willekeurig, de oorzaken der meeste ziekten in de Stikstof. Om nu niet te spreken (zegt ypey) over de nog dwazere stellingen van beaumez, beddoes, gallini, scharbock enz.
| |
| |
Intusschen ontkent de Redenaar geenszins de groote diensten, welke door de nieuwere Scheikunde aan de Geneeskunde zijn bewezen. ‘En wel vooral (zegt hij p. 22.) is men aan de scheikundige Geneesheeren de lof verschuldigd, dat zij den waren aard der Metaalkalken hebben ontwikkeld, en bewezen, dat zij zamenstelsels zijn uit Zuurstof en uit Metaalstof; alsmede, dat de krachten dier verbindingen voornamelijk ashangen van de hoeveelheid en van de manier der vereeniging van de zoo werkzame Zuurstof met de Metaalbeginsels. Dan daaruit volgt geenszins, dat de schadelijke of geneeskundige kracht van zoodanige bereidsels alleen afhange van de werkzaamheid der Zuurstof op het menschelijk ligchaam, en van derzelver overstorting. zoo dit het geval ware, zouden de krachten der met Zuurstof vereenigde Metalen alleen in trappen moeten verschillen, hetwelk volkomen strijdig is met de ondervinding. Veel veiliger zal het zijn, te stellen, dat de kracht der Zuurstof in zoo verre de Metalen werkzaam maakt, naar mate zij dezelve door de dierlijke vochten oplosbaar doet worden, en die dus in staat stelt om tot het binnenste van ons maaksel door te dringen,’ enz.
Na met een woord gesproken te hebben over het Dierlijk Magnetismus, en over het Galvanismus, zegt de Redenaar, dat hij verbaasd staat op het verschijnen van een nieuwen held op het tooneel, die alle zijne voorgangers uitlagcht, en verzekert, dat hij, in plaats van al hun onnutten omslag, de geheele Geneeskunst kan uitoefenen, door eene geschikte toepassing van drie of vier regels op de verschillende gevallen. ‘En wie is die groote Apollo? - Niemand anders, dan john brown, een Schot van Buncle, een man van een scherpen en stouten geest, doorervaren in de Grieksche en Latijnsche tale, een naarstig lezer en bewonderaar van cicero en van baco verulamius, en dus een man, zeer wel berekend voor het onderwijs, en voor het stichten eener nieuwe Secte.’
Hierop volgt eene korte verklaring van het kenschetsende, waardoor de leere van brown zich eigenlijk van alle andere leerstelsels onderscheidt; welke wij, als minder berekend voor het meerendeel onzer Lezeren, hier stilzwijgende zullen overstappen. Alleenlijk moeten wij aanmerken, dat onze Redenaar niet, gelijk vele Hoogleeraars van zekere jaren, onwrikbaar bij het voorheen
| |
| |
geleerde vast staat, en niets goedkeurt, dan dat gene, 't welk door zijne Leermeesters voor onverbeterlijk wierd gehouden; maar dat hij daarentegen ook niet ligtzinnig met het nieuwe wegloopt, maar een verstandigen middelweg weet te houden, gelijk voldoende uit zijne beöordeeling van het Browniaansch stelsel kan blijken. ‘Deze leere (zegt hij onder andere p. 35) beveelt zich voorzeker aan door hare eenvoudigheid, maar, uit die zelfde oorzaak, wordt zij ook gedrukt door geweldige zwarigheden. De verdeeling der ziekten in Sthenische en in Asthenische is voorzeker fraai en niet onnut. Ook kan men, over het algemeen, de eerstgenoemde gemakkelijk van de laatstgenoemde onderscheiden. Maar wanneer men, in de Praktijk, moet bepalen, of eene Ziekte tot de directe of tot de indirecte Asthenische behoort, dan geraken wij dikwijls aan den grond. De Browniaansche Schole heeft zich verder met nut verzet tegen het misbruik der Aderlatingen en der Purgatien: maar dikwijls verwaarloost zij ook die hulpmiddelen te veel, en schaadt geweldig, door een ongepast misbruik van Braakmiddelen, van den Koortsbast, van geestrijke middelen, en van Opiaten enz.’
Na nog kortelijk, hoewel niet zeer gunstig, over de leerstelsels van darwin en van schelling gesproken te hebben, wendt zich de Redenaar tot zijne aanstaande Toehoorders, en maant dezelve aan, om wel alle geneeskundige stelsels te onderzoeken, maar om ook teffens niet te los met een of ander derzelve weg te loopen, om dus niet bedrogen te worden, en ligtelijk eene schaduwe voor een beeld te omhelzen; waarna hij met, bij zulke gelegenheden passende, Aanspraken eindigt.
Onder de Hoogleeraren, die, nadat zij, door de Omwenteling van 1795, hunne Posten verloren hadden, naderhand wederom zijn aangesteld, is onze Redenaar de eenige, die, bij deze gelegenheid, eene openbare Redevoering heeft uitgesproken. Zoo wij, van ter zijden, gehoord hebben, had Z. Ed. zulks zelve begeerd. Ook was zijn geval een weinig van dat der overigen onderscheiden, dewijl hij thans niet wederom in zijn vorig, maar in een ander vak wierd aangesteld. Want voorheen had Z. Ed. geen Ziektekunde en Praktijk, maar Ontleed- en Scheikunde onderwezen, nadat hij vooraf ook, gedurende twee jaren, het Hoogleeraarschap in de Ontleedkunde, met dat der Wiskunde en der Krijgs- | |
| |
bouwkunde vereenigd, had bekleed. Waarlijk eene zonderlinge vereeniging van Posten! waarvan men denkelijk, in de Jaarboeken onzer Hoogescholen, geen tweede voorbeeld zal aantreffen. |
|