Brieven aan Emilia over de Fabelkunde, door C.A. Dumoustier. Amsterdam, bij W. Holtrop. 1806. In 12mo. II Deeltjes. Te zamen 383 bl.
Het uitwendige is geheel zoo als dat behoort, bij een boekje voor het Toilet. In Frankrijk vond dit werkje bijval, en willen onze Dames het mede eens lezen, wij mogen het lijden, dat zij op deze wijze met de Goden en Godinnen der Oudheid een weinig geamuseerd worden. De Vertaler is wel niet kwalijk geslaagd, maar bij de vertaling moest toch het werkje verliezen, en geheel zijn arbeid was misschien onnoodig; onze Dames, die lust en tijd hebben om zich in de Godenleer te oefenen, verstaan voorzeker ook wel Fransch. Voorts, alles is hier luchtig en vrolijk, doorweven met vloeijende versjes; het zijn brieven aan eene minnares, vol lieve zuikerzoete woordjes, vernuftig en geestig, zeer galant; en bij iedere gelegenheid krijgt Emilia, en iedere schoone Lezeres, een regt aardig complimentje. Dan volledig ontvangt men hier de Fabelleer niet; en hetgeen wij vooral verlangen zouden, ontbreekt, waarvoor zich toch ook wel een bevallig kleed vinden liet: ontwikkeling, namelijk, van de denkbeelden der Ouden en den oorsprong van ieder verdichtsel.
‘De Franschen zijn gewoon, alles, dat groot is, op eene bijzondere en vrolijke wijze te behandelen; en dit is alles, wat men daar van zeggen kan.’ Tristram shandy.