of dichterlijke vinding, maar in ons oog toch wat onnatuurlijk en grof; op den kop van een' leeuw, die vol hoop de manen krult, kan men gemakkelijk in een dichtstuk, maar moeijelijk in de natuur iets vaststrikken; bij een meisje - de Hollandsche Maagd - kon het aankomen. Als de Heer pieter vreede eens in natura de proef nam, zou hij zelve erkennen, dat dit laatste beeld eigenaardiger, natuurlijker, gekozen werd.
Deze Lierzang is reeds, zegt de opdragt, in de eerste oogenblikken van 's Konings intrede in ons Vaderland vervaardigd. Maar waarom dan dit stuk zoo lang verdonkerd? de dichter schaamde zich immers zijne gevoelens niet? Maar nu, zegt hij, is het een geschikt tijdstip voor de uitgaaf; nu zijn alle harten opgetogen van bewondering, en gloeijen van dankbaarheid. Nu is deze hulde die van iedere welgestelae ziel. Maar was dit dan te voren zoo niet? was vreede dan bij uitnemendheid of wel alleen de man, die zoo veel vooruit kon zien? en verwachtte de Hollandsche Natie, over het algemeen, van den Koning, bij zulk een treffend ongeval, als dat van Leijden, minder menschenliefde, minder edelmoedigheid? - Indedaad dit kan pieter vreede niet bewijzen, en het ware eene zeer onvoldoende verontschuldiging voor zijn talmen en zijne nalatigheid. Ook is dit denkelijk zijne meening niet; het was toch alleen verbazing en vreugd, waaraan men het achterlijk blijven der Natie, (indien dezelve dan achterlijk bleef, q. adhuc e.d.) der Dichters althans, moet toeschrijven, volgens het eerste couplet, dat wij, tot een staal van het rijm, hier wel willen afschrijven:
Vat aan de Lier, ô dichtrenscharen!
Vat aan de welgestemde Lier.
Dat Bato's kroost, met zang en snaren,
Zijn eersten Koning hulde en sier!
Gij zwijgt! Zoo doed verbazing zwijgen,
Eer 't volle hart kan adem krijgen,
Op 't onverwagtst den nood ontvoerd.
Zoo kan de vreugd de lippen binden,
Eer ieder woord zijn plaats kan vinden,
Daar menig zoet gevoel 't verbijsterd harte roert.
Zonderling intusschen, daar vreede reeds in de eerste oogenblikken van 's Konings intrede in ons Vaderland zijnen zang vervaardigde, dat hij 'er nu toch min of meer over gromt, dat iedereen zoo veel haast niet had, en niemand hem vooruit was! Hoe lang te voren moest men dan met zijne Lierzangen gereed zijn? Neen, vreede verbeelde zich niet, dat hij de eenige man in ons land is, die bij verbazing en vreugd zijne contenance houdt, en zich in postuur stellen kan; - maar hij ver-