| |
Reize naar de Middellandsche Zee, in de Jaaren 1777, 1778 en 1779, door Cornelius de Jong, toen ter tijd dienende aan 's Lands Fregat van Oorlog, Tetis. Met Plaaten. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1806. In gr. 8vo. 286 Blz.
Den smaak zijner Landgenooten te kunnen treffen, en daarvan, door het vertier zijns arbeids, blijk te zien, is ongetwijfeld zeer aanmoedigend voor eenen Schrijver. Dit zeker viel, in geene geringe maate, den Heere de jong ten deele. Sterk gezogt waren zijne Brieven over de Kaap de Goede Hoop, Ierland en Noorwegen, van welke wij, met welverdiende goedkeuring, ten tijde der uitgave gesproken hebben. Onderhoudend, natuurlijk en leerzaam mogten wij ze noemen, en zulks met de stukken bewijzen.
's Mans lot als Zee-capitein is van elders, en bovenal uit zijne Verantwoording, bekend. Nog leeft hij in ballingschap te Kleef, uitwijzens het Voorberigt, en verre verwijderd van de gelegenheid tot Zeereizen; dan nog, gelijk hij verklaart, met dezelfde zucht als altoos tot Zeereizen bezield, nog, even als voorheen, als een visch na zijne vloeijende hoofdstof verlangende, vindt hij het in zijne wandelingen, zo wel als op zijne kamer, bijzonder aangenaam, gebeurtenissen van voorige en gelukkige jaaren zich wederom voor den geest te brengen, en de gedaane Reizen nogmaals in gedagten te doen, alles te herhaalen, zich op dezelfde plaatzen
| |
| |
te bevinden, dezelve rond te wandelen, zijne vrienden en bekenden aldaar te bezoeken - en waar het geheugen dan te kort komt, helpen hem zijne aantekeningen.
De aandrang van vrienden en bekenden, die wisten, dat hij nog een aantal aantekeningen, op voorige Reizen gemaakt, onder zich hadt, deedt hem zijne papieren doorsnuffelen, en zoeken, of 'er nog iets, ter uitgave geschikt, te vinden was.
Naar loflijke Zeemans gewoonte, hadt de jong, van den aanvang zijns Scheepsleevens, een Dagboek gehouden. Hij vatte het vroegste op, en bearbeidde dit voor de Drukpersse; van hier de oude jaartekening 1777, 1778, 1779. Wij twijfelen geen oogenblik, of hij heeft die wel gemaakte Aantekeningen goeddeels behouden, beschaafd en vermeerderd; doch zo niet, of dezelve zijn genoegzaam in dien staat gebleeven, dat ze aangemerkt kunnen worden als op dien tijd door hem geschreeven, toen hij als Kadet ter Zee, of Adelborst, zijn Scheepsleeven aanving.
Eigenaartig behelst de I Brief een verslag van het hem vreemde Scheepsleeven, hier tot zeer kleine bijzonderheden, die hem toen zeker bij uitstek troffen, vermeld. - Plymouth verschaft hem stoffe tot een volgenden Brief, waar men eenige bijzonderheden dier Zeestad aantreft. - Zo vaaren wij met hem, in den III Brief, van Plymouth na Gibraltar. Onder de bijzonderheden, van daar gemeld, is eene voor den jongen Zeereiziger zeer eigenaartige. Wij neemen ze over. ‘Op een der namiddagen, met een mijner kameraaden aan land zijnde gegaan, kreegen wij 't in 't hoofd om een herberg in te treeden en thee te drinken. Het geval wilde, dat onze eerste Schrijver, met den Opper-chirurgijn, het huis voorbij gingen, en dus ieder, evenwel al staande, een kommetje dronken; terwijl wij beiden twee kommetjes gedronken hadden Toen onze rekening vraagende, zeide de waard: drie guldens. Wij hadden dus de man voor een Hollandschen Daalder thee gedronken. De waard zeiden voor thee en zuiker 18 stuivers, voor de melk slechts 42 stuivers te moeten hebben. Dus kwam zijne rekening uit. De rede hiervan was, dat men 'er geen melkdraagend vee heeft, dan geiten en ezelinnen, en dat nog spaarzaam, zo dat de waard zeer veel moeite gehad had, om ons de melk, die wij zeker op zijn Hollandsch, zon- | |
| |
der de minste bezuiniging, gedronken hadden, te bezorgen. Wij betaalden en beloofden meteen nooit weder thee te Gibraltar te gaan drinken, alwaar wij voor hetzelfde geld een anker wijn zouden gehad hebben.’
Uit Lissabon is de IV Brief geschreeven, en levert ook die Stad schrijfstoffe voor den volgenden op. Geen gunstig, berigt van de Portugeezen treft men hier aan. ‘Of het,’ is onder andere zijne aanmerking, ‘aan het warm luchtgestel is toe te schrijven, zal ik niet beflissen; doch hierin komen alle Reizigers overeen, dat geen volk meer tot den wellust geneigd is dan het Portugeesche. Noch tegenwoordige, noch toekomende straffen, kunnen 'er hen van terughouden, en hel en vagevuur en duivel wijken, in weerwil van de dweepagtigste bijgeloovigheid, voor den glimlach en de lonk eener schoone vrouw, wanneer het op het voldoen der lusten aankomt. Ten bewijze zal ik maar alleen de nationaale dans de Foffa aanhaalen, welke op de straaten, in de velden en op het tooneel, met de onbeschaamdste gebaarden en beweegingen, en eene zodanige voorbeeldelooze onvoeglijkheid gedanst wordt, dat de wellustige Fandango der Spanjaarden 'er niet bij in vergelijking komt, en ik mij wel wagten zal dezelve te beschrijven.’
Scheepsziekten en storm gaan de aankomst te Toulon voor, en doen hun in het Lazaret te dier Stede verblijven, waar ook de jong door rotkoorts wordt aangetast; dit geeft stoffe tot den V, VI en VII Brief; dan het treurige daarvan wordt afgewisseld door de vervrolijkende befehrijving van Toulon, in den volgenden. Marseille krijgt in den IX Brieve eene beurt. ‘Het vermaak,’ dus drukt zich de jong uit, ‘lacht hier aan alle zijden toe; allerwegen biedt het den bekoorelijken arm aan, en de welvaard, de weelde, het zagt luchtgeftel, de menigte van gelegenheden maakt voorzeker deeze stad eene der losbandigfte van Europa.’ De bevolking rekent men op ruim honderd duizend zielen, en het getal der geenen, welke men femmes du monde, of vrouwen van vermaak, noemt, wordt op tien duizend gesteld.
Op de Zeereis door den Archipel worden in den X Brieve veele voorbijgevaarene Eilanden vermeld, en Zea, waar zij vertoefden, meer bijzonder beschreeven; dit valt Milo en Natolien in de twee volgende te beurt. - Konftantinopole wordt meer ter loops vermeld, in den XIII Brieve.
| |
| |
Uit Smyrna in September is de XIV Brief gedagtekend, Voor Sestos het anker laatende vallen, om water in te neemen, hadden zij ‘het vreemd gezigt van een groot getal Ooijevaars, die bij koppels van vijftig of zestig en meer kwamen aanvliegen, en op het Asiatisch strand nedervielen, alwaar wij het getal, toen zij zich allen vergaderd hadden, op meer dan duizend begrootten. Den volgenden morgen, omtrent ten negen uuren, steegen zij allen te gelijk in de lucht op, en stelden de koers zuidoostwaards heen, in welke strekking Egypte voor ons lag. Ik schrijf u deeze bijzonderheid, daar het misschien aanleiding zou kunnen geeven tot de oplossing der vraag, die ik meermaalen bij ons heb hooren voorstellen: waar blijven toch de Ooijevaars in den winter?’
De XV en XVI Brieven leezende, onthoudt men zich, met veel genoegen, in het oude Smyrna, en doorreist de ommestreeken op eene vermaaklijke wijze. Verscheidenheid van schrijsstoffe behelst de XVII Brief, daar zij onderscheidene Eilanden aandoen. Te Coron trok de veelvuldigheid der Kwakkelen 's Reizigers aandagt. Deeze vogels worden 'er bij menigte ingezouten; ‘dit bewijst,’ merkt hij op ‘de groote veelvuldigheid dier vogelen alhier, en tevens met welk een eenvoudig middel een overvloed van Kwakkelen aan het Israëlitisch Leger, in de woestijne van Paran, waartoe alleen een sterke wind behoefde, kon worden toegezonden. Ik zeg dit niet om het wonderdaadige van het geval te verkleinen, maar alleen om het ongeloof aan die geschiedenis tegen te spreeken, het welk bij veelen dikwijls alleen daaruit spruit, om dat zij, andere landen niet kennende, hun eigen land en derzelver voortbrengzelen in vergelijking stellen met dat, waarvan zij leezen.’ - Het Europisch, en dat gedeelte van Aziatisch Turkyen, door den Reiziger bezogt, dat onder het gelukkigst luchtgestel ligt, wordt hier beschreeven, doormengd met verscheide aanmerkingen over de Turken.
De Zeereis wordt, in den XVIII Brieve, voortgezet, en Messina beschreeven; ook melding gemaakt van voorbijgezeilde en niet aangedaane Eilanden. Uit veele waarneemingen blijkt, dat de Heer de jong de voorwerpen der Natuurlijke Historie gadesloeg. Van Smyrna hadt hij een Cameleon medegenomen; twee maanden hadt hij dit diertje aan boord gehad, en koesterde de hoop van het leevend te zullen over- | |
| |
brengen; dan het ontstierf hem. De waarneemingen, welke hij op dit diertje gedaan hadt, met hetgeen vroegere Natuurkundigen des schreeven, maaken den inhoud uit van den XIX Brief.
Een strenge Quarantaine deedt hem te Livorno eenigen tijd verblijven. In vrijheid vertoefde hij 'er nog lang genoeg, niet alleen om Livorno te bezien en het voornaamste daarvan op te tekenen, maar een reisje na Pisa maakt eene aangenaame afwisseling, waarnaa men de verdere bijzonderheden van Livorno aantreft. Dit alles is in de drie voigende Brieven vervat. Onze Reiziger woonde 'er de Carnavals-vermaaklijkheden bij. Hij geeft 'er deeze beschrijving van: ‘Dit feest, het welk daags na drie Koningen zijn aanvang neemt en tot de Vasten voortduurt, ontleent zijnen naam hoogst waarschijnlijk van Carnaval, zinspeelende op de menigte vleeschspijzen, welke als dan verslonden worden, als wilde men vooraf zich schadeloos stellen voor de hier op volgende Vasten, waarin dit versterkend voedzel verboden is. Het wordt nergens zoo, als in Italie en dus ook hier, door alle standen gevierd; 'er heerscht eene algemeene vreugde, en deezen avond waren 'er bijzonder veele maskers op de been. Onder anderen, om 'er uit eene menigte slechts eenigen op te noemen, was 'er een bootje op een wagen door vier paarden getrokken, in welks midden een gedekte tafel stondt met keurig gebak, waar zes of acht gemaskerden rondsom zaten te eeten; koetzier, voorrijder en lakeijen, alles was vermomd, en de fles werd lustig rond gegeeven. - Op eene andere plaats zag men eene welgekleede geboeide vrouw, geleid door vier Turken en twee Mooren, de eersten met pijl en boog gewapend, haar als in triumph omvoerende. Sommigen van het gemeen hadden hun hair afgesneden, en het lichaam zwart geverfd om Negers te verbeelden; anderen waren als duivels toegetakeld, en nog anderen hadden figuuren, voor welke bezwaarlijk een naam te vinden is. - De dames, die in koetzen rond reeden, waren alle gemaskerd en door een aantal flambouwen verlicht, zodat het voor ons eene regt vreemde en aangenaame wandeling
opleverde. Vervolgens gingen wij na de Opera, alwaar de onverschillige Man en de wispeltuurige Vrouw vertoond werd: eene historie, tusschen de vertooners zelve voorgevallen, en door een hunner vervaardigd. Het werd niet kwalijk uitgevoerd; doch het groot aantal
| |
| |
gemaskerden, welke gestadig bij paaren onze loge indrongen om zich te vertoonen, en dan weder na eene andere vertrokken, hinderde onze aandacht. Onder dezelve hadt men de bespotlijkste figuuren; en de algemeene vreugd der menschen, gevoegd bij het vreemde, maakte, dat ik mij niet herinneren kan, ooit een avond vermaaklijker en met meer lagchen te hebben doorgebragt dan deezen. - Waarlijk thans kwam mij niet meer verwonderlijk voor, dat zekere Turksche Gezanten, voor de eerste maal de vreugdebedrijven van de Carnaval ziende, zich verbeeldden en diets maakten dat de Christenen bij afwisseling in vlaagen van dwaasheid vervielen, waarvan zij niet dan door 't strooijen van asch op hunne hoofden genezen werden.’
Behalven de voorvallen op reis, treft men, in de XXIV en XXV Brieven, berigt aan van Alicante en Malaga, welke laatstgemelde Stad 'er niet gelukkig afkomt, noch wat de plaats, noch wat de Inwoonders betreft. De XXVI Brief brengt den jongen Zeeman t'huis van zijne eerste Reize, die, gelijk hij in 't slot betuigt, zo hij hoopt, schielijk van eene tweede zal gevolgd worden, aangezien de Raad der Admiraliteit hem reeds tot het doen der examens hadt opontboden, die, eer men tot Luitenant ter Zee kan bevorderd worden, staan af te leggen.
Een en andermaal vermeldt de jong, dat hij zijnen Vriend niets nieuws meldt van vaak beschreevene Plaatzen. Dit is waarheid; maar hij schrijft, gelijk wij reeds bij den aanvang opmerkten, op een zo volkbehaagenden trant, dat wij niet twijfelen of hij zal aanmoedigings genoeg vinden om met zijne andere Reizen even als met deeze te handelen, van de losse aantekeningen Brieven te maaken, de oorspronglijke na te zien en te verbeteren. |
|