bedoelde vaststelling van den Codex zich echter met de Pandecten niet laat vereenigen.
Het tweede hoofdstuk handelt over de verschillende wijze, waarop, volgens Romeinsche Regten, in de hereditatis petitio en de rei vindicatio, de vruchten van de erfenis of bijzondere zaak, welke men moet afgeven, uitgekeerd behooren te worden, en de verschillende wijze, waarop de uitkeerder in elk dezer actien zijne onkosten aftrekt. Men vindt ook hier in een kort bestek bijeen, hetgeen de beste Uitleggers over dit onderwerp geschreven hebben.
Het derde onderzoek bepaalt zich tot het verband tusschen Staat- en Zedekunde, en eindigt in een betoog, vooral op gronden van de Critische Wijsbegeerte steunende, dat ook in de Staatkunde Regtvaardigheid de eerste en hoogste wet is, en dat verder, zoo wel wat het materieele als wat het formeele der wetten betreft, tusschen Zedekunde en Staatkunde eene groote gelijkheid is. Wij zijn het met den Schrijver, wat de hoofdzaak betreft, volkomen eens, dat Staatkunde aan Regtvaardigheid ondergeschikt behoort te zijn; maar wij gelooven daarom niet, dat de Schrijver de Staatkunde juist bepaalt, wanneer hij zegt, dat zij niets anders is dan de kunst, welke voor het in acht nemen der Regtvaardigheid in den Burgerstaat zorgt. Op zulk eene wijze verwart men, zonder noodzakelijkheid, de grenzen van onderscheidene wetenschappen. Regtvaardig te handelen, is niet het zelfde als Staatkundig te handelen; schoon de Staatkunde nimmer onregtvaardig behoort te zijn.
Het vierde hoofdstuk handelt over de Condictio Triticaria, waarover, gelijk bekend is, onder de Regtsgeleerden veel is getwist, en ontwikkelt de natuur dezer actie, vooral op het voetspoor van den grooten schulting.
De vijfde vraag, welke door den Schrijver behandeld wordt, is deze: of 'er werkelijk, naar Romeinsche Regten, een Depositum irregulare zij, en zoo ja, wat dan die Regten daaromtrent hebben vastgesteld. Het eerste wordt toestemmend beantwoord; terwijl de Schrijver omtrent het andere gedeelte der vraag de gevoelens van averanius en bynkershoek volgt en met oordeel ontwikkelt.
Het laatste hoofdstuk, eindelijk, handelt over het doel der Straffen, en volgt insgelijks de beginselen der Critische Wijsbegeerte; zoodat, volgens den Schrijver, op