Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHermanni bosscha Oratio de Mercatura Humanitatis Matre &c. - Dat is Redevoering over de Koophandel, de Moeder der BeschaafdheidGa naar voetnoot(*). Uitgesproken den 19 Sept. 1806, bij het openlijk aanvaarden van het Rectoraat der Amsterdamsche Latijnsche Schoole. In 4to. 44 Bladz.Hoezeer de Heer bosscha on ze Vaderlandsche en Letterkundige Leezers over het geheel niet onbekend kan | |
[pagina 296]
| |
zijn, kan het toch zijne nuttigheid hebben, dat wij den hooggeachten Man, als 't ware, inleiden bij veelen van onze Kooplieden en Stadgenooten, en bij deezen hem aanprijzen in zijne onlangs aanvaarde Bediening, als Rector der Latijnsche Schoole alhier. Wij doen zulks met de aankondiging van bovengenoemde Redevoering, en hoopen, dat de zodanigen, die welligt te zeer daarop verslingerd zijn, om, naar den smaak der tijden, de Jeugd toe te vertrouwen aan half ervaaren Fransche Kostschoolhouders of Gouverneurs, met ons gevoelen mogen, dat deeze Beroeping van den geleerden bosscha bewijs draagt, hoe veel betere gelegenheid nu ten minsten elders voorhanden is tot het verkrijgen van grondiger weetenschap en uitgebreider kunde, onder het oog van deezen waarlijk uitsteekenden Leermeester. Van deszelfs smaak en bekwaamheid zal steeds de keurige Uitgave der Levens van doorluchtige Grieken en Romeinen door Plutarchus, van de Hoogleeraaren wassenbergh en onzen bosscha met Aanteekeningen opgehelderd, en gedoscht in een bevallig Hollandsch gewaad, vereerende proeve toonen. Wij zwijgen, wat 'er toen (in 1783) en meermaalen daarna tot 's Mans lof in ons Maandwerk gezegd is. Trouwens hij wierd in zijne vroegere jeugd van den kundigen slothouwer op de Leeuwarder Schoole gevormd, en voltooide zijne letteroefeningen met voorbeeldelijken ijver te Franeker, onder het gelukkig toezicht en minzaam geleide van wijlen den grooten schrader en reeds genoemden wassenbergh. De verwachting, die hij nu inboezemde van zijne verdiensten, was zo groot, dat het opengevallen Rectoraat der Schoole in de Academiestad zelve daadelijk aan hem wierd opgedraagen, en vervolgens dat van Deventer. Maar te eng was deeze loopkring voor 's Mans bekwaamheid en roem. Ras bood de Geldersche Hoogeschoole hem eenen meer luisterrijken Leerstoel aan; en had hij deezen ook, na verloop van jaaren, te wisselen met dien van Groningen. Van daar riep hem deeze Stad tot het Rectoraat haarer Latijnsche Schoole; een post, minder wel in rang, doch luisterrijk wegens de vermaardheid van beroemde VoorgangerenGa naar voetnoot(*). - Doch komen wij tot de Redevoering, die eigenlijk ons oordeel wacht. Dezelve levert een nieuw en | |
[pagina 297]
| |
spreekend bewijs der vaardigheid, kieschheid en zoetvloeiendheid van bosscha's Latijnschen stijl, en legt tevens zijne bedreevenheid aan den dag in menigerlei geleerde Weetenschap: ook moeten wij dit blijk van bekwaamheid daarom te meer afdoende rekenen, dewijl zich de Redenaar met eene Vaderlandsche rondheid verontschuldigt van kwalijk den tijd tot eene stille bewerking van zijn opstel te hebben mogen uitzuinigen. Intusschen hoe gelukkig 's Mans keuze was, om in eene Koopstad, als Amsterdam, bij zijne Intrede den Handel te prijzen, verdient naauwelijks herinnerd te worden, en liever doen wij gevoelen, met welke kracht en verscheidenheid van redenen de Rector zijn pleit voldongen heeft; terwijl het ons ondoenlijk is, het welspreekende van zijne voordragt in ons verslag aan te toonen. De mensch in den woesten natuurstaat moet, volgens bosscha, wat eenigen, zich Wijsgeeren noemende, daartegen inbrengen, voor den beschaafden mensch, wiens vermogens ontwikkeld zijn, ruim zo veel onderdoen, als hij zelve uitsteekt boven 't redenlooze vee. De zamenleeving van huisgezinnen en maatschappijen, voorts de band van vereeniging, die Volkeren aan Volkeren snoert, begunstigt gezegde volmaaking der Menschheid. De Natuur geeft daartoe zelve den wenk en spoorslag: en, schoon de eerste behoeften des leevens door goedertierenheid des Hemels alomme ligt verkrijgbaar zijn, de Schepper toch heeft menige aangenaamheid, verkwikking, en wezenlijke genoegens des bestaans, aan onderscheiden en wijd van een gelegen wereldoorden toegedeeld, ten einde het menschdom tot werkzaamheid, konsten, ontwikkeling van zichzelve, gezellige dengden, en het weerkeerig belang tusschen Volkeren en Volkeren, op te leiden. Deezen lof daarom, dien cicero der Wijsbegeerte toezwaait, mag men grootdeels op den Handel overbrengen: en laat zich dit middagklaar uit de Geschiedenis bewijzen. Tot de bedoelde vereeniging der Natien baande, voornaamelijk eertijds, het afschuwelijk Oorlog eenigzins den weg; als, naamelijk, die plaage heeft uitgewoed, en geheel een Volk, met de overwonnen landen of zwakkere nabuuren, hebben te bukken onder het juk en den schepter der overheersching. De Monarchijen van ouds leveren bewijs van zulken band; die wel, door ophoo- | |
[pagina 298]
| |
ping van weelde, aan de konsten aanmoediging verschaft, dan toch de zucht naar Vrijheid smoort, en luttel beschaafdheid teelt. Beter doet dit de andere weg tot vereeniging van Volksbelang, - die des Handels. Het werelddwingend Babel steeg dus bevoorens, door zijne gunstige ligging tusschen den Indus en de Middellandsche Zee, inzonderheid als Koopstad, ten toppunt van welvaart en luister. Andere steden van Azië hadden daarna derzelver bloei aan gelijke reden dank te weeten. Van hier breidde zich de Handel uit in het harte van Africa; en Ethiopië is bij homerus vermaard wegens Godsvrucht en Regtvaardigheid. Oudtijds, naamelijk, wanneer men naar Indië en door ongebaande wegen of woestijnen met Karavaanen toog, bragt men aldaar het liefste de koopwaaren ter markt, waar de vroomheid den Goden Tempelen en Steden bouwde. Nog spreekt men van het beroemd gesticht ter eere van Jupiter Ammon, gelijk van Meroë, alwaar de Hieroglyphen bekend waren, eer nog de Kooplieden den Nijl aftogen naar het vruchtbaar Egypte. De zeden inmiddels zuiverden zich allengs van de voormaalige ruwheid, doch bovenal nadat amasis de Koopvaart ter zee uitzettede, en de Pheniciers en Grieken langs de kust van Klein Azië, in den Archipel, en tot aan geene zijde der Straat van Gibraltar, Volkplantingen aanleiden, en de Handel zich van de ontdekte schrijfkonst tot heil der menschelijkheid bediende. Nu trad een onsterfelijke homerus op; nu gaven de wetgeevers solon, charondas, en de zaleucussen, aan Steden en Volkeren hunne wijze inzettingen; nu verwierf zich Griekenland, met naame Athene, zulken lof van Geleerdheid en gezellige Deugden, als den luister van de overwinningen, door Rome behaald, verdonkert. Gaarne vergezelden wij nog, hoewel van verre, onzen Redenaar, bij het schetzen van de opkomende barbaarschheid en den akeligen nacht der Middeleeuwen, waaruit al wederom de Handel het licht der beschaaving en menschelijkheid ten voorschijn bragt. Dit tuigt de ontluiking der weetenschappen in Italië, bijzonder in het bloeiend Florence en andere Zeesteden. Bovenal verlangden wij met bosscha te gewaagen van het nut, door de belangrijke ontdekking van een nieuw en eeuwen achtereen onbekend Werelddeel veroorzaakt. Inzonderheid evenwel heeft hij zijn pleit, onzes inziens, en voor het | |
[pagina 299]
| |
oog van zijne Hoorders, voldongen, bij de melding der uitsteekende voordeelen van rijkdom, konsten, en beschaafdheid, uit de bron van Koopvaardije aan ons Vaderland, en bijzonder de Stad Amsterdam, toegevloeid, nadat hetzelve van uit de golven en omliggende moerassen gewoekerd, tot den hoogsten top van Magt en Grootheid gesteegen is. Maar, behalven dat ons het diep verval deezer dagen eenigzins van zulk eene herinnering terughoudt, zijn wij ook met deeze wellekome Redevoering ons bestek alreede te buiten gegaan. Wij leggen dan onze pen neder, met dit voortreffelijk werk des welspreekenden Mans ter leezinge, en Hemzelven bij onze Stadgenooten aan te prijzen, dien wij, in deezen zetel der Konsten en des Handels, eene gelukkige inwooning, ten loon van zijnen arbeid en nu aangeslaagen schoolwerk, toebidden. |
|