meeste bedenkingen te hebben ingebragt, welke door den Omwerker van hetzelve geopperd worden. De Heer jenyns, namelijk, een man van aanzien en geleerdheid, weleer tot de klasse der Ongeloovigen behoord hebbende, zette zich vervolgens tot een naauwkeurig onderzoek van den Christelijken Godsdienst, met het gevolg, dat hij van deszelfs Goddelijken oorsprong overtuigd wierdt, en het bewijs, welk die omwenteling bij hem hadt voortgebragt, in eene ontwikkelde voordragt, zijnen Landgenooten mededeelde. Dit bewijs was eeniglijk en geheel ontleend van de inwendige voortreffelijkheid, behelzende een betoog, dat zodanig een stelzel van Godsdienst en Zedeleere, als in de Euangelien voorkomt, met geene mogelijkheid het werk heeft kunnen zijn van eenig mensch, of eenig bijzonder genootschap van menschen, en nog veel minder van die geringe, onweetende en ongeleerde mannen, welke dit met zulk een gelukkig gevolg aan de waereld ontdekten en bekend maakten; en dat dit derhalven, buiten twijfel, moet bewerkt zijn door tusschenkomst eener Goddelijke magt, dat is, dat het zijnen oorsprong aan God moet verschuldigd zijn. Zoo veel kragts stelde de Heer jenyns in dit bewijs, dat hij hetzelve, afgescheiden van de, dus genoemde, Historische bewijzen, de Voorzeggingen, de Wonderwerken, het Leeven, Lijden en de Opstanding des Zaligmaakers, als alleen voldoende en volkomen aanmerkte. Dit mishaagde veelen, welke in die bewijzen geen klein belang stellen. Onder deeze bevondt zich een man van smaak en kunde, die, van het Werkje van den Heere jenyns tot onderwijs zijner kinderen zich bedienende, dat gebrekkige opmerkte, en daarom te raade wierdt, het Geschrift in zoo verre om te werken en uit te breiden, dat de ontbreekende Historische bewijzen, niet bij wijze van aanteekeningen, maar in den tekst zelven, en met des Schrijvers redeneeringen onmiddelijk verbonden, wierden
ingelascht. Dit alles geschiedde in de Engelsche taal, te Amsterdam bij den Heer geyler en Comp. gedrukt, uit welke het nu in het Nederduitsch vertaald ten voorschijn is gekomen. De meeste deezer bijzonderheden zijn overgenomen uit het Voorberigt van den kundigen en achtenswaardigen Heere lublink, voor dit Werkje geplaatst. Hierop volgt eene Opdragt des Vaders aan zijne Kinderen, in welke hij, onder andere, aan dezelven verslag doet van