| |
Reize door de Bataafsche Republiek, in den jaare 1800, in Brieven, door R. Fell, met Aantekeningen van Karl Murhard. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1806. In gr. 8vo. 281 Bl.
Zeer wijdverschillend van Vreemdelingen beoordeeld te worden, is het lot van alle Volken, die voor dusdanig eene Vierschaar verschijnen. Dan het is geene onbehaaglijke bezigheid voor den liefhebber der Mensch- en Volkkunde, daarop het oog te vestigen, en te zien, wat zij, ten voordeele of ten nadeele, hebben opgesteld, en der wereld voor waarheid zoeken op te dringen. Partijdigheid speelt 'er niet zelden de hoofdrol in, inzonderheid wanneer de Beoordeelaar uit een Volk afstamt, zeer met zichzelve ingenomen. - Behaagen heeft, ondanks de gebreken, de Nederlander gevonden in de Brieven over de Vereenigde Nederlanden, door j. grabner, Luitenant in dienst van de Republiek, uit het Hoogduitsch vertaald, ten jaare 1792, bij den Uitgeever deezes Werks in 't licht gekomen. Van eenen Duitscher wedervoer onze Natie meer regts, dan zij immer van eenen Engelschman ontving, die, zo verre onze kundigheid des reikt, eenpaarig een allerongunstigst vonnis over den Nederlander vellen, zo dat men het Boek bezwaarlijk ten einde brengt, en, het geleezen hebbende, met ongenoegen wegzet.
De Engelsche Heer fell, wiens werk wij hier voor ons hebben, is eene uitzondering op zijne Landgenooten; hij vindt bij ons veel goeds, veel prijzenswaardigs; schoon zijne waarneemingen veelal ter loops gedaan zijn, en 'er dus veele miszettingen onder loopen. De Hoogduitsche Vertaaler deezes Werks, geenzins onbedreeven
| |
| |
in de kunde van ons Land, heeft 'er een aantal aanmerkingen op gemaakt, en 'er ophelderingen aan toegevoegd, door den Nederduitschen Vertaaler deels overgenomen, waar hij ook de zijne bijvoegde. Gaarne hadden wij de laatste vermeerderd gezien; dan hij geeft, in zijn Voorberigt, reden, waarom deeze niet meerder zijn, en moeten wij ons daarmede te vrede houden.
De Heer fell is geen Reiziger, die met opzet hier te lande kwam, met oogmerk om onze Natie te schetzen. Door een Franschen Kaper genomen en in den Briel opgebragt, ontmoette hij een allerheuschst onthaal, en nam 't besluit, om, zich van Passen voorzien hebbende, eene reis door de Bataafsche Republiek te doen. Van deeze Reis geeft hij, in een aantal Brieven, berigt.
Veel verpligtings betuigt fell aan den Franschen Generaal chorié, schoon hij Hollands afhanglijkheid van Frankrijk met donkere kleuren schetst. Naa op reis Maaslandssluis, Delft en de doorgereeden streeken beschreeven en over 't algemeen loslijk daarvan gesproken te hebben, nadert hij Rotterdam. Die Handelstad geeft hem aanleiding om te spreeken van een bijzonder Plunderings-Systema, met goeden uitslag een tijdlang tegen de Londensche en Amsterdamsche Assuradeurs door rijke en aanzienlijke Kooplieden te Rotterdam in werking gebragt, doch den bodem ingeslaagen. - Hoewel onze Reiziger op 't een en ander in Rotterdam vrij veel hebbe aan te merken, vindt hij 'er veel te prijzen. Over de verwantschap tusschen die Stad en Engeland weidt hij uit, en straalt zulks met kennelijke trekken door in het vrij uitvoerig tafereel van de Fransche Omwenteling daar ter Stede, en de uitwerkingen daarvan.
In den akeligen storm van 9 Nov. 1800 zette de Reiziger zijne reis van Rotterdam na 's Gravenhage voort. Alle voorwerpen hadden, door de verwoesting van den storm, een deerlijk voorkomen; dan door dit alles heen behaagden zij den Reiziger. 's Gravenhage beviel hem bij uitstek. Van de schilderstukken in 's Huis in 't Bosch geeft hij een bijzonder berigt, alsmede van de daar nog overgebleevene zeldzaam- en kostbaarheden. Hij bejammert het vervoeren van het Kabinet der Natuurlijke Historie en het Museum des geweezen Stadhouders. - Scheveningen doet hem over 's Stadhou- | |
| |
ders vertrek breeder schrijven, dan men, in eene reize van dien aart, verwagten mogt, en daaraan het een en ander wegens het Stadhouderschap hegten, inzonderheid den laatsten Prins betreffende: de Geschiedenis der Omwenteling beslaat geene geringe plaats. - De Schrijver voelt, bij 't begin van den zevenden Brieve, zijne verwijdering van de voorwerpen, tot welke hij met genoegen te rug keert, en van den Scheveningschen weg schrijft. Dan welhaast komen wij weder tot den Stadhouder te rugge, bij de vermelding van de verandering in Schouwburgvermaaklijkheden zints dien tijd en het toen gebeurde aan de Grooten in den Lande. Het allernadeeligst berigt van den Boekhandel, door hem gegeeven, wordt door den Vertaaler met regt gegispt.
Ondanks alle de door fell opgegeevene verminderingen, verliet hij dit bevallig Vlek met wederzin. Met de jaagschuit weder na Rotterdam vaarende, roemt hij die wijze van reizen, als goedkoopheid, bepaalden reistijd en veiligheid met elkander vereenigende. Het tabakrooken krijgt egter een afkeurenden zet. Van Rotterdam na Leijden reizende, krijgt Delft in het doorreizen eene beurt.
Leijden bevalt onzen Engelschman. Hij roemt de Academie, en prijst, in 't algemeen, wat tot die stichting behoort. Hij spreekt van de daar vervallende Fabrieken.
Haarlem heeft het geluk van over 't algemeen den Engelschman te behaagen. Op het tabakrooken heeft onze Reiziger het zeer gelaaden; het krijgt te Haarlem bijzonder eene beurt, schoon wij niet weeten dat zulks daar meer dan elders plaats vindt. Het Orgel in de Groote Kerk ontvangt den verdienden lof. Het Museum der Hollandsche Maatschappij wordt geroemd, en het gebrekkige wegens teijlers Stichting in eene aantekening verbeterd.
In Amsterdam worden de Hollandsche Dienstboden verre boven de Engelsche gepreezen, en de staat dier Volksklasse in de Vereenigde Gewesten veel gunstiger dan de Engelsche voorgesteld. Het rijden in eene toesleede was onzen Engelschman zo vreemd als het vaaren in eene jaagschuit; dan het eerste droeg niet zo zeer zijne goedkeuring weg. De reden, die hij geeft van het weinig gebruik der koetzen op raderen, is even belachlijk, als de zaak zelve ongegrond. - Voldaan was hij over het voor niet viseeren der passen, en geeft zijne Landgenoo- | |
| |
ten deswegen een veeg; voldaan was hij over den Franschen Kommandant, die hem voor eene elendige Herberg, waar hij eerst gebragt was, eene betere wees. Het Stadhuis met de aankleve van 't zelve droeg zijne goedkeuring en lof weg. Niet vreemd dat een Engelschman zich verbaasde over de weinige geregtlijke strafoefeningen. De Waag viel hem zeer af, en wordt als een slegt gebouw voor zulk eene Koopstad beschreeven. De zindelijkheid eeniger andere Hollandsche Steden geroemd hebbende, vaart hij uit tegen de morsigheid van Amsterdam. - Zo min fell over de Beurs voldaan was, zo hoog was zijne voldoening over Felix Meritis. Den ouden eernaam van Amsterdam, welke haar die welbestuurde Stad titelde, kent hij haar toe, en wijst zulks in eenige opzigten aan, dezelve boven Londen verheffende. Veel waarlijk voor een Engelschman! - Dan de Tugt- en Gevangenhuizen draagen op verre na zijne goedkeuring niet weg, even min als de Speelhuizen.
De Kerken te Amsterdam worden met lof beschreeven. De verdraagzaamheid krijgt verdienden prijs. Iets vindt men van de onderscheidene gezindheden, en de Armgestichten worden geroemd. De Schouwburg komt 'er vrij wel af. De schets van de Hollandsche Vrouwen is vrij gunstig, schoon 'er veel aan ontbreekt. De Vrijheidsliefde der Amsterdammeren brengt den Schrijver weder op de Landsgeschiedenissen, en bovenal op de jongste Omwentelingen, bijzonder zo verre zij die Koopstad betroffen, waarin men het een en ander aantreft, in andere Geschiedverhaalen meer ingewikkeld vermeld; of de Schrijver alles met voldingende bewijzen zou kunnen staaven, is eene andere zaak. Op dit gedeelte zouden veele aanmerkingen te maaken zijn; gelijk men eene en andere vindt aan den voet der bladzijden, inzonderheid wat de geleverde Zeeslagen en den Inval der Engelschen en Russen betreft. Maar al te waar is over het geheel zijne beschrijving van den vervallen Koophandel en Zeevaard. De gunstige uitzigten op verbetering, door hem geschetst, zijn welmeenend, dan tot nog toe agtergebleeven. Wij moeten, ten deezen aanziene, even als van al het voorgaande, den Leezer tot het Werk zelve wijzen.
Aan de Afbeelding des Hollanders geeven wij plaats. ‘Het uitzigt van den Hollander is, zijn beroep moge zijn wat het wille, eerlijk, vrijmoedig en opregt; en de eenige onbehaagelijke trek is eene zekere behoed- | |
| |
zaamheid, die aan argwaan grenst. Opvoeding, voorbeeld en gewoonte hebben de meeste Hollandsche Kooplieden eene overhelling tot gierigheid, of liever eene hevige begeerte om bijeen te zamelen, ingeboezemd; maar ik geloof, dat geene Natie meer dan deeze lof verdient, wegens haare naauwgezette eerlijkheid en onomkoopbaare braafheid, en ik mag hier wel bijvoegen, ook wegens haare vaderlandsliefde, zugt voor het algemeene welzijn en weldaadigheid. Welke Stad in Europa kan op rijkere arm-inrigtingen roemen dan Amsterdam? De inrigting (het bovengemelde Felix Meritis) tot uitbreiding van weetenschaplijke kennis, en ter bevordering van de schoone kunsten, is nog in haare kindschheid; maar haar nut is reeds beproefd, en in weinige jaaren kan het de oudste en geleerdste gezelschappen in Europa op zijde streeven.’
De uitstap na Broek en Zaandam geeft gelegenheid tot waarneemingen, die men meermaalen wegens deeze Dorpelingen hoorde; dezelve zijn over 't algemeen waar, doch wat sterk gekleurd.
Holland is het voornaam voorwerp van fell's vlugtige beschouwing geweest. In weinig bladzijden worden Utrecht en de Stad Nijmegen afgedaan.
De Schrijver, 't geen niet oneigen was in zijn Verhaal, zo veel van Omwentelingen gesproken hebbende, besluit zijn Werk met deeze betuiging: ‘Welke veranderingen ook de Omwenteling in de zeden en gebruiken der Hollanders moge te wege gebragt hebben, houd ik mij echter overtuigd, dat bij deeze Natie nog eene ruime maate van oud Bataafsche deugd, braafheid en eere gevonden wordt; dat de echte grondbeginzelen der Vrijheid nergens beter begreepen of leevendiger bewonderd, hoewel door ongelukkige omstandigheden achter aan gesteld of onbehoorlijk aangewend worden, en nergens de huislijke en gezellige pligten heiliger worden in acht genomen dan hier. - Mogt een spoedige Vrede deeze Natie tot de betragting der deugd meer en meer aanmoedigen!’ - Men houde, dit Werk leezende, in gedagte, het op den titel aangeduide jaartal der gedaane Reize, 1800. |
|