op de Vrouwen een nog veel onbepaalder gebied; zij lopen in eenen kring van denkbeelden rond, waaruit haar geene afwijking mogelijk is; zij hebben weinige oorspronkelijke denkbeelden, te weinig van die, welke onmiddelijk weder anderen doen ontstaan; zij wijken geenszins van haren gewonen slender af, om dezelfde reden, die de weetnieten hunnen ganschen leeftijd behouden, waaraan men den naam van vooroordeelen geeft, zonder derzelver drijfveêren immer te kunnen schiften; en eindelijk bladz. 71: ofschoon de natuur de Vrouwen de nodige genic onthouden heeft, om de Maatschappij door hare kennis voor te lichten, enz. En dit alles zegt eene Vrouw zelve, en waagt het dan nog, om over de opvoeding harer Kunne, omtrent welke wij zulk een oordeel willen, kunnen noch mogen vellen, te schrijven! Moet men dan haar geschrijf niet als een voortbrengsel van gemis van aanleg, als uit geene achtervolgende denkbeelden bestaande, als zonder oorspronkelijke denkbeelden, enz. beschouwen? want hoe kan een wezen als eene Vrouw, volgens haar gevoelen, iets voortbrengen, dat in de daad de tegenovergestelde hoedanigheden van den geest vordert?
Op bladz. 8 vinden wij deze raadgeving: Het is van zeer veel belang, dat het ontluikende Meisje, van hare vroegste kindsheid af, wete, hoe zeer zij door hare minderheid voor den Man zwichten moet. Behalve dat men reeds verkeerd handelt met het meisje van hare vroegste kindsheid dit in te prenten, zou hetzelve bovendien, wanneer men in alle gevallen dezen raad opvolgde, daardoor juist aan meerdere verleiding blootgesteld worden, daar zij, het geloof aan hare volstrekte minderheid den ruimen teugel vierende, door het mistrouwen harer krachten en harer eigene zelfstandigheid, voor de woeste hartstogten der mannen eerder gevaar loopt te zwichten.
Welk eene verkeerde raadgeving tevens is het voor Ouders en Opvoeders, het jonge meisje onbillijkheden en onregtvaardigheden te doen ondergaan, ten einde haar aan die van eenen Echtgenoot te gewennen (bladz. 39 en 62.) Rampzalige en ontoereikende toevlugt! Sluit die raad niet tevens het denkbeeld in, dat de Echtgenoot onbillijkheden en onregtvaardigheden omtrent de Vrouw in 't werk stelt of zal stellen? en wat is verfoeijelijker, dan onbillijk en onregtvaardig te handelen? Een Man, die de waarde zijner Vrouw op den regten prijs stelt, die den echten zin van dat woord volkomen gevoelt, kan en vermag zulks nooit. Neen, wij beklagen alsdan de Vrouw, die geen regtmatig zelfgevoel bezit, dat alle willekeurige onderdrukking verfoeit. De Vrouw kan, zeggen wij met den menschkundigen pockels, in eenige gevallen met haren blik en haar fijner levensgevoel verder reiken dan de zoo helder ziende Man, en dan treedt zij, als 't ware, als zijne leermeesteresse en wegwijster op. Haar egoismus is regt-