Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSt. Domingo, of het Land der Zwarten in Hayti en deszelfs Omwenteling. Door Marcus Rainsford. Naar het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. In twee Deelen. Iste Deel. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1806. In gr. 8vo. 410 Bl.De titel deezes Werks roept voor onzen geest op, eene menigte van ontzettende Gebeurtenissen, nog zo korten tijd geleden op St. Domingo voorgevallen; Gebeurtenis- | |
[pagina 164]
| |
sen, die, behalven den afstand des tooneels, op 't welk zij voorvielen, als verdrongen zijn door de veelvuldige groote lotgevallen op het vasteland van Europa en in onze nabijheid. Volgens den Heere rainsford, bestaat 'er van Hispaniola noch van St. Domingo eene bijzondere Geschiedenis in eenige taal. Onvermeld, egter, bleef het op verre na niet. De in de Voorrede opgegeevene bekende Schrijvers wijzen het tegendeel uit, zo wat de vroegere als de laatere Gebeurtenissen betreft. Hij vermeldt deeze bronnen, en wijst derzelver zuiverheid of onzuiverheid aan. De Heer rainsford onderwierp, in den jaare 1801 en 1802, eenige ruwe en onvolkomene denkbeelden, de beschrijving van dit Eiland betreffende, aan het oordeel van het Publiek; de oplettenheid, welke zij bij eenige kundige lieden verwierven, strekte hem ten spoorslag om dit uitvoeriger Werk ter hand te neemen. Hetzelve is bestemd om een beknopt en onzijdig verslag te geeven van de vroegere Geschiedenis der Spaansche Volkplanting, en daarin het onstaatkundige van wreedheid en de misslagen van onregtvaardigheid open te leggen, zonder aanzien van allen volksvooroordeel of gewoonte. - Ten aanziene van de Fransche Volkplanting zet hij dezelfde wijze van beschouwing voort; en, kwam het aan op het voorstellen van het character der zulken, wier schitterende maar verschriklijke bedrijven naar geenen anderen maatstaf konden beöordeeld worden, dan verkiest hij de kennis der menschlijke natuur te baat te neemen. - In het beschrijven der Geschiedenis van den tegenwoordigen tijd (‘die hachlijke en misschien haat verwekkende onderneeming,’ gelijk hij zich uitdrukt) heeft hij ‘liever verkoozen die daadzaaken, waar de zodanige te vinden waren, welke de algemeene toestemming reeds hadt bekragtigd, op te geeven, dan zijne eigene meeningen in derzelver plaats te stellen; en waar het noodig was de laatste voor te draagen, heeft hij dezelve met de uiterste behoedzaamheid onderzocht en gestaafd. De geschiedenis van zijn eigen verblijf te Kaap François en Fort Dauphin is eene onopgesmukte vertolling van een ouden KrijgsmanGa naar voetnoot(*), die op de kron- | |
[pagina 165]
| |
kelpaden des leevens beproesd, en in de gastvrijheid eener Indiaansche hut even gelukkig is, als in die van een luistervol rijk; maar nogthans niet ongevoelig voor ieders eigene en uitsluitende voortreflijkheden, noch gezind om die van den eenen aan den anderen toe te eigenen, of eenen van beide voorbij te zien. - Ten aanzien van de handelingen der Zwarte Republiek, heeft hij groote zorgvuldigheid aangewend, om het midden der waarheid te houden tusschen eene menigte van onderling strijdende berigten: en, ten einde hunne waare inzigten en bedoelingen te beter te doen bevatten, heeft hij veel oplettenheid besteed, om hunnen echten geest in de vertaaling hunner oorspronglijke stukken mede te deelen.’ - Wij oordeelden dit te moeten afschrijven, omdat wij het Werk met deeze aanduiding overeenkomstig gevonden hebben. In groote vakken is dit Werk verdeeld. Het I H. voert ten opschrift: Een beknopt historisch berigt van de Volkplantingen in Hispaniola en St. Domingo, van de ontdekking van Hayti door columbus af, tot den tijd van deszelfs hoogst geklommen voorspoed in 1789. Daar de Heer rainsford ten oogmerk heeft, in dit gedeelte een eenvoudig verhaal van gebeurde zaaken te geeven, onthoudt hij zich van de betoverende schilderij eener romaneske beschrijving, waartoe het hem anders aan geen stof zou ontbreeken, en bepaalt zich tot zodanige Schrijvers, die voor waarheidlievend bekend staan. - In de opgave van het lot der vroegste Volkplanteren treffen wij eene allerkeurigste vermelding aan van de Bukkaniers; een naam, ontleend van hunne van de Wilden overgenomene manier om het dierlijk voedzel te bereiden, dat zij langzaam droogden, of veeleer rookten, over vuuren van groen hout, op plaatzen, die, naar de Spaansche uitspraak, Bukkens genoemd worden, en welke gewoonte nog bij de Spanjaarden behouden is. 't Geen hij van deeze zeldzaame Zeeschuimers vermeldt, is hoogst leezenswaardig, maar voor onze overneeming te lang. Wij treeden ook al dat vroege, hoe leezenswaardig ook, voorbij, en melden alleen, hoe, volgens onzen Schrijver, naa het afloopen van den strijd tusschen | |
[pagina 166]
| |
Groot-Brittanje en deszelfs Americaansche Velkplantingen, de Spaansche regeering meer belang begon te stellen in haare bezittingen in dien oord; dat van dit tijdstip af, tot aan het begin der beweegingen van de omwenteling in 1789, de Fransche Bezitting in St. Domingo tot eene hoogte opklom, die niet alleen alle andere Volkplantingen, maar ook het begrip van den Wijsgeer en Staatsman te bove ging: ‘de weelde,’ het zijn de eigen woorden van rainsford, ‘haarer bijzondere inwoonderen, en haar openbaare luister en grootheid, verbaasde den reiziger; haare opstapeling van rijkdommen deedt het Moederland versteld staan, en met verrukking werd zij aanschouwd door de nabuurige bewoonderen der Antillische Eilanden. De staatkundigen in Europa zuchtten om haar bezit, gelijk als van eene rijke schoonheid, die door alle bekoorelijkheden de aanbidderen tot zich trekt; maar zij zuchtten te vergeefs: zij was bestemd om den grond te leggen van een Gemeenebest, even zoo zonderling als verschriklijk, het zij het bij de uitkomst strekken moete om aan afgetrokkene begrippen weezenlijkheid te geeven, of om een nieuw en doorluchtig Rijk te stichten in een gedeelte der wereld, waar men deszelfs bestaan voorheen onmogelijk achtre.’ Dit Hoofdstuk wordt beslooten met eene Beschrijving, zo van het Spaansche als van het Fransche gedeelte des Eilands, toegelicht door eene zeer fraaije Kaart, voor het Werk geplaatst, en eene Grondteekening van de Stad Kaap François, zo als zij was vóór de Omwenteling. Schoon de Schrijver zich onthoude van eene beschrijving van de natuur, de eigenschapnen en wijze van aankweeking dier voortbrengzelen, welke de verscheidene voorwerpen van den handel deezes Eilands uitmaaken, als Suiker, Koffij en Katoen, dewijl de berigten daarvan te vinden zijn in Werken, bijzonder aan deeze onderwerpen toegewijd; geeft hij aan den voet der bladzijden eenig verslag van de Kakao en Indigo, twee rijke voortbrengzelen van St. Domingo. Het II H. voert ten opschrift: Oorsprong van den geest van Omwenteling van den tegenwoordigen tijd in St. Domingo. Naa eenige algemeene wijsgeerige aanmerkingen over den Omwentelingsgeest, zijn doel nader bepaalende, vermeldt hij: ‘Het zou eene misvatting zijn, zoo | |
[pagina 167]
| |
iemand zich verbeeldde, dat men hier de bedoeling hadt, het gedrag der Planters in 't algemeen te berispen, of den opstand van onderhoorigen, van welk eene soort ook, in een gunstig licht voor te stellen, veel min hunne zaak te verdeedigen; ik bepaal mij alleenlijk tot het opgeeven van daadzaaken, die noodzaaklijk bij het onderwerp behooren, het welk ik voorneemens ben voor te draagen.’ Rainspord beschrijft den Africaanschen Neger; erkent de goede en kwaade hoedanigheden, aan denzelven toegeschreeven. Hij vindt den grond des opstands meest in de zeden der Volkplantelingen; wij moeten dit weinige daaruit ontleenen. ‘De Planter, in stede van zulk eene magt en dengd ten toon te spreiden, waardoor hij eerbied en ontzag konde inboezemen, was een zwakke wellusteling, die, in een ligtzinnig gestoei met de slavinnen van zijne velden, het heilzaame van zedelijke grondbeginzelen, en de welvoeglijkheid, geheel vergat. De uitwerkzels van zulke voorbeelden, ten aanzien van persoonlijke deugd, zelfs buiten derzelver betrekking tot de pligten van den Godsdienst, zijn onbetwistbaar; en men behoeft niet vernederd te zijn tot de laagte van den verachtelijksten Slaavenstand, om te ontdekken, dat de gevolgen der ongebondenheid, die des volks deugd ondermijnt, den onfeilbaaren grondslag leggen tot opstand en omwentelingen.’ 't Geen onze Schrijver over den Slaavenhandel schrijft, schoon hij zich daartoe niet bepaald zette, verdient geleezen te worden. Overeenkomstig met zijne waarneemingen, mag hij dit Hoofdstuk te regt in deezer voege besluiten: ‘Hoe veel beter zou het voor henzelven, en misschien voor het menschdom, geweest zijn, indien de Planters deezer bekoorelijke en bloeiende Volkplanting, gelukkiglijk achtgeevende op de teekenen der tijden, door het verloochenen van eene laatdunkende zucht tot heerschappij en eene onmaatige begeerte naar winst, de vijandigheid dergenen, wier belang zelf hen tot een minnelijk verdrag zou genoopt hebben, veel liever verzacht dan aangehitst hadden, en, door het verligten der ellenden van een staat, die in zijne beste gedaante zoo slecht is, de toegenegenheid gewonnen hadden van diegenen, van wier arbeid, in den tegenwoordigen staat van zaaken, al wat tot welvaart en voorspoed bevorderlijk was, noodzaaklijk moest afhangen. Eene gedeeltlijke inschiklijkheid | |
[pagina 168]
| |
ter gunste van hen, die, uit hoofde van hunne kleur zelve, ten halve aanspraak hebben op een staatkundig aanweezen, zou voldoende geweest zijn, benevens een weinig achting voor de zedelijkheid van een volk, hetwelk dezelve allermeest noodig heeft, en eene hervormmg in hunne eigene zielen, voor zoo ver die in de menschlijke natuur kan vallen. Dit zou de menschen, die thans in eene treurige ballingschap verkwijnen, indien zij niet haastiglijk als slagtoffers hunner valsche staatkunde zijn omgekomen, in het bezit gelaaten hebben van een Eiland, dat de roem der nieuwe en een magtige steun der oude wereld was. Indien zij dan naar eenige meer wettige middelen, ter voortzetting van den arbeid in hunne Volkplanting, hadden omgezien, zouden zij welligt, hoewel niet dan langzamerhand, een duurzaamer grondslag voor de welvaart hunner nakomelingschap, dan het erfdeel van onmaatigen rijkdom, gelegd, en eene regtmaatige aanspraak gehad hebben op de goedkeuring der menschlijke maatschappij.’ Een nieuw doch allerakeligst tooneel schuift het III II. op; het behelst de Geschiedenis van de grondlegging en voltooijing der Onafhanglijkheid van St. Domingo: men beschouwe slegts dit kleine gedeelte: ‘In twee maanden van den opstand waren 'er meer dan tweeduizend blanke persoonen, van allerlei stand en jaaren, omgekomen; het bleek, dat twaalfhonderd Familien, uit den overvloed, tot zulk eenen staat van ellende waren vervallen, dat zij, zelfs ten aanzien van kleeding en onderhoud, geheel van de liefdaadigheid van het algemeen of van bijzondere persoonen afhingen. 'Er waren honderd en tachtig suiker- en omtrent negenhonderd kofsij- en indigo-plantadien vernield, en de gebouwen door vuur verteerd. - Van de zijde der Oproerigen rekende men, dat 'er meer dan tienduizend waren omgekomen in de onderscheidene gevaaren, aan hunne ijsselijke manier van oorlogvoeren verknogt, behalven verscheide honderden door den arm des geregtsGa naar voetnoot(*).’ - Dit wordt in veele bijzonderheden uitgebreid, en eindelijk de toebrenging van den doodlijken slag, op den 20 Junij 1793, vermeld. | |
[pagina 169]
| |
Vervolgens komen de Britten op dit tooneel van verwoesting; dier handelingen worden in 't breede opgegeeven. Krijgsmagt en Verraad namen zij te baate, en alles liep hoogst ongunstig voor hun af. De Engelsche Schrijver voegt 'er ten slot bij: ‘Zodanig was het einde deezer rampspoedige onderneeming, welke vijf jaaren lang de vleiendste uitzigten en de eigenliefde van het Britsche Rijk hadt gevoed, en waaraan, in den laatsten tijd, het dierbaar leeven van zoo veelen en buitenspoorige sommen van 's lands geld waren opgeöfferd. Dat zij al te onberaaden was aangevangen, zal altijd moeten erkend worden.’ Veel bekends hielden de voorgaande Hoofdstukken in; het IV en laatste deezes Deels maakt ons bekend met minder algemeene; het beschrijft ons den Toestand der zeden in St. Domingo, ten tijde van de vestiging der Onafhanglijkheid; benevens een verhaal der bijzonderheden van een bezoek, door den Schrijver aan het Eiland gegeeven. Hij hadt gelegenheid om den toestand en het vermogen deezes volks te beoordeelen; zijne eigene waarneemingen onder hun, geduurende zijne gevangenschap gemaakt, treffen wij hier aan, en teffens veele stoffe tot bewondering. Als Engelsch krijgsman zette hij koers van Jamaica na Martinique, om zich aldaar bij zijn Regiment te voegen; ontmast kwam hij te St. François, en gaf zich voor een Americaan uit. Gunstig werd hij door toussaint, den Held van dit nieuwe Rijksgebied, ontvangen, en verkeerde onder de Ingezetenen, die de Gelijkheid uitoefenden, allerminzaamst; woonde eene Wapenschouwing bij, welke hem verrukte; zag een hier afgebeelden Tempel, door de Zwarten ter gedagtenis van hunne verlossing opgerigt. Zo gunstig was het onthaal, hem aangedaan, dat, hoewel hij een diepen indruk hadt van de noodzaaklijkheid om op zijne hoede te zijn, 'er veel meer onverschilligheid, dan hij bezat, toe noodig zou geweest zijn, om den magtigen aandrang te wederstaan tot de verkeering met een volk, welks leevenswijze zich in het licht der edelmoedigste gastvrijheid vertoonde, en belangrijke voorwerpen ter beschouwing aanboodt. Hij verkreeg toegang tot de meeste huizen, alwaar de verkeering hem onderrigt of genoegen konde verschaffen; ook versmaadde hij, op andere tijden, de hut der Negers niet, hoewel in de daad minder aantrekkelijk. Dit verschaft hem overvloedige gelegenheid om de zeden enz. | |
[pagina 170]
| |
deezer nieuwe Republiek op te merken, 't welk met bewondering zal geleezen worden. Zodanig was het onthaal, hem daar bejegend, dat hij met smert scheidde van eene plek gronds, welke hij te vooren met gevaar van zijn leeven zou gepoogd hebben te ontwijken. - Dan wederom werden zij door storm genoodzaakt, te Fort Dauphin, nu Fort Egalité, binnen te loopen. Hier voor een Spion aangezien, werd hij gevat, ondervraagd, in eene gevangenis geworpen, waar hij in gestaage verwagting verkeerde dat zijn einde ras daar zou weezen. In eene zonderlinge getraliede gevangenis deedt hij waarneemingen op 't geen 'er rondsom gebeurde. Opbeurenden troost en verkwikking verkreeg hij in dien staat van eene schoone Zwartinne, die hem bij herhaaling voor de tralien bezogt; waarvan ook eene aartige Afbeelding den printgraagen Leezer vergast. Aandoenlijk is deeze beschrijving. Nooit heeft hij kunnen te weeten komen, wie zij was, die hem met opbeuringen in de vreeze des doods versterkte. Bezoek ontving hij ook van den Schipper, die egter ten laatsten hem den volgenden dag als den dag verkondigde, op welken hij zou worden opgehangen. Dan die dag was de dag zijner bevrijding. Toussaint, in stede van het gevelde doodvonnis te bekragtigen, gaf last, den gevangenen rainsford te ontslaan, en hem zijne reis te laaten voortzetten, gepaard met een uitdruklijk bevel, hetwelk met veel bitsheid, maar tevens met de grootste edelmoedigheid, werd overgebragt, dat hij nooit na dit Eiland moest terug keeren zonder behoorelijke Paspoorten. - Hij vertrok, en bereikte Martinique. |
|