Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
Regtsgeleerd, Practicaal, en Koopmans Handboek; ten dienste van Regters, Practizijns, Kooplieden, en allen, die een algemeen overzicht van Regtskennis verlangen: door Mr. Joannes van der Linden, Advocaat te Amsteldam. Te Amsteldam, bij J. Allart. 1806. In gr. 8vo. 590 Bl.Dat een algemeen overzigt van Regtskennis voor alle standen voordeelig is, zal wel door niemand ontkend worden; en hoezeer wij ook het gevoelen van die genen billijken, welke beweren, dat eene halve kennis in die soort van zaken allernadeeligst is, en veel meer, dan volslagen onkunde, aanleiding tot twistgedingen geeft, zoo gelooven wij echter dat dit meer toepasselijk is op eene halve en verkeerde kennis van de bijzonderheden (details) dan wel op een algemeen overzigt van de gronden van Regtsgeleerdheid. Wij hebben ons derhalve altijd over het volslagen gemis van een geschikt Handboek ter verkrijging van zoodanig eene kennis beklaagd; immers was het Burgerlijk, Regtsgeleerd, Notariaal en Koopmans Handboek, laatstelijk in het jaar 1761 herdrukt, daartoe volkomen ongenoegzaam, en de prulwerken van eenen kersteman c.f. konden hier niet in aanmerking komenGa naar voetnoot(*). Thans hebben wij een boek voor ons liggen, waardoor de Heer van der linden, een man, wiens grondige regtsgeleerde kennis door andere proeven reeds genoegzaam bekend en gestaafd is, in die behoeste heeft getracht te voorzien, en, naar ons inzien, ook werkelijk oneindig beter, dan een zijner voorgangeren, voorzien heeft. Wij moeten derhalve onze Lezers iets nader met hetzelve bekend maken; bij de aanmerkingen, welke wij hier en daar bij ons verslag zullen voegen, altijd in het oog houdende, dat het eigenlijk doelwit van den Schrijver was, te schrijven tot onderrigting van hun, die, des Regts onkundig zijnde, een algemeen gegrond denkbeeld van Regt en Praktijk begeeren te erlangen. | |
[pagina 161]
| |
Op eene korte Voorrede, waarin de Schrijver het oogmerk en de strekking van zijn werk opgeeft, volgt eene Inleiding, over de noodige onderrigtingen tot den aanleg, zoo van de Studie der Regtsgeleerdheid, als van eene uitgelezene Regtsgeleerde Bibliotheek, welke 74 bladzijden beloopt, doch, naar ons inzien, voor meer dan drie vierde deelen overbodig is, wanneer wij dezelve beschouwen als geschikt voor hun, welke het om geene grondige kennis der Regtsgeleerdheid, maar alleen om een algemeen overzigt van Regtskennis te doen is. Het zoude een tamelijk goed stuk zijn in eene algemeene inleiding tot de Regtsgeleerde studie op Hooge Scholen of Athenaea, maar hic non erat his locus, en in een werk van dezen aard is al wat te veel is nadeelig. De regtsgeleerde kennis wordt vervolgens tot vier hoofdtakken door den Schrijver te rug gebragt; tot Burgerlijke Regtsgeleerdheid, tot Lijfstraffelijke Regtsgeleerdheid, tot de Manier van Procedeeren, en eindelijk tot de Regtsgeleerdheid betrekkelijk den Koophandel; welke 4 takken dan ook vervolgens in vier boeken door den Schrijver behandeld worden. In het eerste boek wordt derhalve de Burgerlijke Regtsgeleerdheid behandeld. Hierin is de Schrijver over het geheel de orde van het Romeinsch regt gevolgd; handelende eerst, na eene beschouwing van de wetten in het algemeen, van de regten der menschen, naarmate van hunnen verschillenden stand (jus personarum), en vervolgens van het regt der menschen op en tot de onderscheiden zaken (jus rerum), met weglating echter van eene opzettelijke behandeling van het derde objectum juris, namelijk de acties, als welker natuur hij meestal bij elk der regten, uit welker hoofde zij gegeven worden, opheldert. Het stellige regt vinden wij op deze wijze dan ook meestal naauwkeurig en duidelijk ontwikkeld, en ten dezen aanzien is dit boek voor den niet-regtsgeleerden van zeer veel waarde; doch, wanneer het op wijsbegeerte en wijsgeerige bepaling van Regten aankomt, moeten wij openhartig verklaren, dat wij den Schrijver verre bij zijnen tijd ten achtere gevonden hebben; en wij behoeven deskundigen slechts op de 3 eerste paragraphen der eerste afdeeling, en de onderscheiding des Schrijvers tusschen beheering of regt op eene zaak (jus in re) en in schuld of regt tot eene zaak (jus ad rem) te wijzen, om verzekerd te zijn, dat dezen hier van ons geen bree- | |
[pagina 162]
| |
der betoog voor het gezegde vorderen zullen. Voor het overige zoude het misschien zoo wel hier als elders zijn nut gehad hebben, indien de Schrijver tevens zijne Lezers zers met de terminologie van onzen onsterselijken de groot had bekend gemaakt, hetwelk voor hen, welken de Schrijver vooral als zijne Lezers onderstelt, misschien meer nut, bij den lust tot een nader onderzoek, zoude gehad hebben, dan de bijvoeging der latijnsche termini artis; schoon wij dezen daarom geenszins afkeuren. Het tweede boek is aan de Lijfstraffelijke Regtsgeleerdheid toegewijd, en handelt, volgens de verdeeling, welke tegenwoordig meestal algemeen gevolgd wordt, eerst over de misdaden en straffen in het algemeen, en vervolgens over de verschillende soorten van misdaden en derzelver straffen in het bijzonder. Dit gedeelte echter van het voor ons liggend werk is ons verre weg het minst voorgekomen. Reeds de namen der Schrijveren, door den Heer van der linden als zijne beste voorgangers aangehaald, deden ons vermoeden, dat de wetenschappelijke beoefening van dit deel der Regtsgeleerdheid niet zijne hoofdstudie was; doch een naauwkeuriger onderzoek heeft ons daarvan volkomen overtnigd; ja wij schromen niet te zeggen, dat de twee eerste afdeelingen, over misdaden en straffen in het algemeen, beneden het middelmatige zijn; terwijl ook de rangschikking der onderwerpen, en de bepaling der bijzondere misdaden, waaraan zoo veel gelegen ligt, het zelfde gebrek aan wijsgeerige naauwkeurigheid verraden, waarvan wij boven gesproken hebben. Men spreekt van toerekening zonder derzelver natuur te bepalen, van voornemen om te misdoen (conatus delinquendi) zonder eenige algemeene beginselen daaromtrent voor te dragen; men verwart godsloochening met godslastering, door de eerste tot eene soort van de laatste te maken, enz. enz.: want wij zouden hier bij elken paragraaf moeten stilstaan, indien wij ons bij de bijzondere onnaauwkeurigheden bepalen wilden. Genoeg zij het gezegde in het algemeen, om vooral jonge beoefenaars dezer wetenschap te waarschuwen van zich hier niet onbedacht aan een' leidsman over te geven, welke hun, in de meest gewigtige omstandigheden, of geene, of gebrekkige en onvoldoende aanwijzingen zoude geven. Het derde boek, over de Manier van Procedeeren in burgerlijke en lijfstraffelijke zaken handelende, is verro | |
[pagina 163]
| |
weg het beste. Hier is de Schrijver in zijn vak; en wij moeten dit gedeelte, dat wij met ongemeen genoegen gelezen hebben, aan volstrekt allen aanprijzen, die, in een kort bestek, de algemeene gronden onzer Hollandsche praktijk wenschen ontwikkeld en voorgedragen te zien. Het vierde en laatste boek betreft den Handel; en hier is, bij zeer veel goeds, wederom zeer veel gebrekkigs en overtolligs. Als overtollig beschouwen wij ter dezer plaatse de bedenkingen over de Geschiedenis des Handels hier te lande, en de oorzaken van deszelfs bloei en verval, zoo wel als de middelen tot deszelfs herstel, als hetwelk tot de Regtsgeleerdheid zeker niet behoort. Als gebrekkig is ons des Schrijvers werk ter dezer plaatse voorgekomen, wanneer wij hem de geheele Regtsgeleerdheid des Handels, met uitzondering van de Zeeregten en Wisselhandel, alleen tot het regt der Compagnieschappen bepalen zien; terwijl de geheele overige Regtsgeleerdheid des Handels tot één paragraaf, of vier bladzijden, bepaald wordt, waardoor natuurlijk vele belangrijke vragen omtrent de Mercantile Regtsgeleerdheid onbeäntwoord blijven. Doch als goed, en meestal zeer goed, is ons hier alles voorgekomen, wat de Schrijver omtrent de Zeeregten, Avarijen, Bodemerijen, Assuranties en Wisselregt, uit de beste Schrijvers omtrent die onderwerpen, zijnen Lezeren mededeelt. En hiermede gelooven wij genoeg gezegd te hebben omtrent een werk, hetwelk voor hen, voor welken het geschreven is, zeer nuttig kan zijn, doch uit hoofde der overhaasting, waarmede het zigtbaar is bijeengebragt, op lange na niet datgene is, wat het had moeten, en, den Schrijver in aanmerking genomen zijnde, had kunnen worden. |
|