Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| |
Staatkundig Nederland; een Woordenboek tot de Biographische Kaart van dien naam; door Mr. Jacobus Scheltema. IIden Deels 1ste Stuk. L-S. Te Amsterdam, bij J. ten Brink, Gerritsz. 1806. In gr. 8vo. 354 Bl.Daar wij, bij de beoordeeling van het Eerste Deel deezes Werks, en oorsprong en aart breedvoerig gemeld, en die aankondiging met het vereerend Staatsbesluit van den 10 Februarij des voorigen jaars, ten opzigte van des Schrijvers arbeid, besloten hebben, mogen wij derwaards onze Leezers verwijzenGa naar voetnoot(*). Ter voldoeninge van onzen door het voorgaande Deel opgescherpten weetlust zo wel, als om dit Vaderlandsch Werk nader te doen kennen, namen wij gretig dit vervolg op. Onder de veelvuldige waarlijk groote en braave, die elks bewondering wekken, elks hoogachting wegdraagen, treffen wij laage en slegte Karakters aan. Ouden, laateren en Tijdgenooten, doch reeds overledenen, komen ons te vooren. Hoe bezwaarlijk valt ons de uitkipping van eenig staal! te meer, daar wij, door ons bepaald bestek, tot kortheid verpligt zijn. Eene uitvoerige schilderij vinden wij opgehangen van simon van slingelandt, Randpensionaris van Holland. Het zal onze Leezers niet verdrieten, zich eene poos bij dezelve op te houden. Hij werd gebooren 1664 en stierf 1736. ‘Onze geschiedenis levert niemand, wiens zedelijke en staatkundige waarde zoo algemeen erkend zijn, dan dezen man, die om wijsheid, trouw, eerlijkheid en standvastigheid, gebleken bij den dienst van den Staat, gedurende vijf-en-veertig jaren, met reden door Mr. h. van wijn wordt voorgedragen als geboren tot heil van zijne tijdgenooten en tot een spiegel voor de nakomelingschap. De tijdgenooten zegenden den Staatsman, die Europa in Vrede behoedde, en schonken hem ook om zijne pligtsbetragting in alle betrekkingen den welverdienden lof; de nakomeling, die zijne verdiensten onbevooroordeeld en geheel kan overzien, en | |
[pagina 117]
| |
nu kan nagaan, welke diensten hij onder andere bewees aan 's lands geldmiddelen, bevestigt dezen lof, en wij Nederlanders verheffen ons thans met reden op den landgenoot, die zonder praal, zonder vertooning, door zijne stille wijsheid den meesten invloed had op de regeerders van Europa en de balans der volksbelangen gedurende vele jaren in handen hield. Hij was de zoon van goverd van slingelandt, (deeze is in het voorige Art. beschreeven) opgevoed door dezen waardigen man, en den niet min beroemden simon van beaumont, zijns Moeders Broeder, strekte hij welhaast beiden tot eer, en volgde reeds in 1690 zijnen Vader in het gewigtig ambt van Secretaris van den Raad van State. Zorgvol was de tijd van zijne bediening. Eerst deelde deze Staat bijzonder in de schade van den oorlog, die door de omwenteling in Engeland veroorzaakt was en in 1697 door den Vrede van Rijswijk geëindigd, eerlang door dien krijg gevolgd werd, welke Europa, om de Spaansche Successie, van 1702 tot 1713 in vuur en vlam stelde. 's Lands schatkist was door de aanstrenging van alle kragten tot op den bodem toe geledigd; de toestand was na den vrede bijna hopeloos, zoodat zelfs in 1715 het kantoor der Generaliteit gedurende tien maanden gesloten werd. Slingelandt schafte raad met den Thesaurier-Generaal jacob hop, en had weldra het genoegen het landscredit te zien herleven. Hij werkte destijds bijzonder tot het houden eener buitengewone Vergadering, en verwierf zeer veel roem door het zamenstellen van het heerlijk vertoog, over de defecten van de toenmalige Constitutie der Regering van den Staat en der middelen van redres, gesteld met oogmerk van voorlichting van de uitgeschrevene vergadering in 1716. Na den Staat en vele van de Ingezetenen bewaard te hebben voor de gevaren van den Actiehandel, die het Nationaal Bankeroet van Frankrijk ten gevolge had, strekte hij zijne uitzigten tot het herstellen van 's Lands middelen te water, en het is aan zijne wijsheid en naarstigheid het meest toe te schrijven, dat het Generaal Plakaat op de Convoijen en Licenten in 1725 werd uitgegeven: hetzelve is altoos erkend als een meesterstuk van gezonde regeerkunde. In dit jaar werd hij tot Thesaurier-Generaal verkozen; ook in dezen kring hield hij zijnen roem staan- | |
[pagina 118]
| |
de. De voorredenen van de jaarlijksche Staten van Oorlog, gedurende zijne bedieningen als Secretaris en Thesaurier-Generaal gesteld, bevatteden telkens het heerlijkst overzigt van het verledene met juiste toepassing op het toekomende en zijn hoogstlezenswaardig, ook als modellen van deftigen en door eenvoudigheid klaren schrijfstijl. Uit deze loopbaan werd hij geroepen tot het ambt van Raadpensionaris, destijds in een Stadhouderloos tijdvak even belangrijk als ten tijde van de witt, doch minder gevaarlijk. Hij bediende dit ambt negen jaren en ijverde bijzonder voor het Wener verdrag. De lof zijner toenmalige verrigtingen is verder best vermeld door vreemden; welken lof wij als niet verdagt gerustlijk durven overnemen. “Niemand bekleedde het ambt van Raadpensionaris met grooter bekwaamheden, met meerder waardigheid van karakter, of met diepzinniger doorzigt van de gesteldheid en de belangen van zijn land en van andere landen. Hij was, wel is waar, Raadpensionaris in vreedzame tijden, doch het was door voorzigtige tewerkstelling van welberadenheid en verstand, dat hij deze dagen vreedzaam maakte, niet alleen voor dit Gemeenebest, maar ook voor Europa. Hij volvoerde grooter dingen in de stilte van het kabinet, dan die andere Staatsmannen deden uitblinken te midden dier bewegenissen van binnenlandsche onlusten of buitenlandschen krijg, welke door wijsheid dikwijls zouden zijn voorgekomen, en wier gevolgen altoos verderslijk zijn. De Faam verheft altijd met luidere stemme dat verstand, het geen zich vertoont in onrustige tijden, dan het veel verhevener, het welk zulke tijden voorziet en belet op te dagen. Slingelandts tegenwoordigheid strekte tot eer der Vergaderingen, waarin hij voorzat, en zijn naam werd met eerbied genoemd in de kabinetten van Wenen, Londen en Versailles. Hij zette eene nieuwe waardigheid en invloed bij aan den post door hem bekleed, schoon dezelve vóór zijnen tijd van zoo veel gewigt en aangelegenheid geweest was in de Vereenigde Gewesten, door de bekwaamheden en verdiensten zijner uitmuntende voorgangeren.” The Monthly Review April 1784. Men zoude met dit alles alleen op het karakter van slingelandt kunnen aanmerken, dat hij de doorzettendheid van de witt en de voortvarendheid van gas- | |
[pagina 119]
| |
par fagel miste.’ [Met verlof des Schrijvers: vorderden de tijdsomstandigheden en de gevallen die doorzettendheid, die voortvaarendheid?] ‘Slingelandt stierf op 1 December 1736. O. z. van haren hoorde op dien dag de volgende aanmerkelijke en door de uitkomst bevestigde woorden van don louis d'acunha, een man van negentig jaren en het orakel der vreemde Ministers: “de Staat heeft zijn hoofd verloren, en zal het misschien zoo lang (françois) fagel leeft zich staande houden; maar als die sterft, of zijnen invloed verliest, zal het niet anders zijn den (dan) onrust en verwarring.” Zie Geuzen bl. 315. Dezelfde Schrijver zegt verders, dat tusschen patinho, eerste Minister van Spanje, en slingelandt, een doorstraalende naijver was, waar het middenpunt van den staatshandel zou zijn, of te Madrid of in 's Hage. De laatste zag zijne wenschen vervuld. Hij was gehuwd (1) aan susanna de wildt, bij wie hij een zoon naliet, later Ontvanger-Generaal van Holland, (2) aan johanna coesveld. Zijne waarde als Staatkundig Regtsgeleerde zullen wij nader gedenken. Hij was een groot kenner der Grieksche taal; in dezelve waren de Brieven van Paulus zijne liefste lezing. Hoe veel wijsheids zijne Brieven bevat hebben, kan eenigzins worden opgemaakt uit het berigt, dat een der geleerdste en verstandigste Boekhandelaaren in Engeland duizend guinies bood voor de Brieven tusschen slingelandt en marlborough gewisseld: Lord delawar deed dit aanbod aan den zoon: het werd afgeslagen. Montl. Rev. l.c. Chesterfield geeft verders in zijne Brieven vele en zeer belangrijke berigten over de verdiensten en het karakter van slingelandt. Zie D. XII. bl. 10 van de Fransche Druk 1796. Plaatsgebrek verbiedt ons om 'er iets van over te nemen. Zie verders wagenaar D. XVIII, XIX, en van wijn Bijvoegzels, vooral ook zijne eigene Staatkundige Geschriften, die nimmer genoeg door aankomende Regenten kunnen gelezen worden. Zijne Afbeelding is bij wagenaar D. XVIII. 452. Wij missen eene goede Levensbeschrijving; wij kunnen zelfs geene Lofrede aanwijzen.’ Men leeze hier nog, wat scheltema van een laateren Raadpensionaris zegt. - ‘Laurens pieter van den | |
[pagina 120]
| |
spiegel, eerst Raadpensionaris van Zeeland, daarna van Holland, geb. 1737. gest. 1800, was geboortig te Goes en zoon van laurens en cornelia petronella duvelaar; in zijne vroege kindschheid trok zijne schranderheid de aandacht van den wijzen willem van citters, die destijds zijne toekomende vermaardheid durfde voorspellen. Roem van geleerdheid en bekwaamheid baande hem spoedig den weg tot ambten; langs dien van Secretaris en Burgemeester van Goes., en Secretaris der Staaten van Zeeland, steeg hij tot dat van Raadpensionaris, en betoonde zich in alles een man van grooten bedrijve. Aan zijn beleid wordt het voornaamentlijk toegeschreeven, dat Zeeland in Junij 1787 de belangen van den Stadhouder toeviel, en dat de omwenteling aldaar zoo veel vroeger plaats had. Naar het oordeel van velen hebben de gruwelijke plunderingen en mishandelingen, welke deze gebeurtenissen vergezelden en waarbij zeker zommige Zeeuwsche Regenten zich ten minsten door nalaatigheid verdacht maakten, ook eene vale nevel over zijnen roem verspreid; andere kennen hem hiervan vrij; volgens caillard was hij destijds gevaarlijk ziek. Naauwlijks was de omwenteling algemeen, of hij werd als den geschiktsten man beschouwd om den zwaaren last van het ambt van Raadpensionaris van Holland te torschen: ook in dezen betoonde hij vele werkzaamheid; en hij had ontegenspreekelijk een groot aandeel in de voornaamste gebeurtenissen van dien tijd, als de alliantien met Engeland en Pruissen, het deelneemen in de Conventie te Pilnitz enz. De beschrijving en beoordeeling van dit alles zij overgelaten aan volgende rijden. Natuurlijk was het, dat tegen den man, die in zulk een stormtijd, als wij beleefd hebben, aan het roer stond, de stem van velen zich verhief. Hij bleef echter aan het roer, hoe groot het gevaar van vervolging door partijgeest voor hem ook mogte zijn, tot dat het hem uit de handen werd genomen; door deze kloekmoedigheid rees zijne waarde in het oog van zijne tegenstanders, dan dezelve bad voor hem bittere gevolgen, Hij werd op 3 Feb. 1795 door politieke magt gevangen genomen, en sedert, onder verschillende meer of min bezwaarende omstandigheden, gevangen gehouden in de kastelenij van den Hove van Holland, op het Huis in 't Haagsche Bosch, op de gevan- | |
[pagina 121]
| |
gen-poort, en op het kasteel te Woerden tot in December 1798. wanneer hij zijn ontslag niet aannam, dan met een deftig protest van door gebruik te maaken van destijds gegeevene amnestie, het regt om hem in hegtenis te neemen en te houden niet te hebben erkend. Sedert leefde hij bij zijn huisgezin te IJsselstein. In den zomer 1799 trok hij na Lingen, alwaar destijds de Erfprins van orange en vele uitgewekenen waren. Hij stierf aldaar op den 7 Mei 1800 aan eene beroerte, en liet tien kinderen na bij cornelia digna ossewaarde. Het schetzen en beoordeelen van zijn karakter durven wij niet onderneemen. Zijne zeldzaame en uitgestrekte kundigheden ook in de Nederduitsche taal, de Oudheden, de Geschiedenis en de Regtsgeleerdheid zijn door niemand in twijfel getrokken. Zij blijken daarenboven uit zijne geschriften, welke wij nader zullen gedenken. Wenschlijk ware het, dat de door hem bewerkte geschiedenis van de Unie van Utrecht in het licht werd gegeeven: de Brieven en Negotiatien van hem in 1803 uitgegeeven, zijn zeer belangrijk, als veel licht verspreidende over zijn bedrijf: de Nadenking van een Staatsman is ook aanmerkelijk. Bij het eerste werk is eene afbeelding van zijn gelaat gevoegd. In de geschriften van onzen tijd is veel over hem gezegd, dan moeilijk is de aanwijzing van echte bescheiden bij de hitte der tijden. In het werk getijteld r.l. bouwens aan zijne Committenten 1797 vindt men zeer aanmerkelijke aantekeningen van den Griffier fagel, aangaande gesprekken met den Raadpensionaris gehouden, bl. 148 en volg.’ Geen' der Leezeren van dit Werk kan ontgaan, hoe dikwerf scheltema's anders siksche hand wederhoudend schijnt te beeven, als het Persoonen geldt, die zeer onlangs van het Staatstooneel zijn afgetreeden. Dit is te bejammeren: veel, dat Tijdgenooten weeten en schrijven, geraakt op die wijze in 't vergeetboek; en kan men, zo veel nader aan de gebeurtenissen, het waare van het valsche dikwerf best schiften. Althans wij herinneren ons, in de Not. van Zeeland, (die zo wel gehoudene Notelen) op 't laatst van van de spiegel's Raadpensionarisschap in Zeeland, het een en ander geleezen te hebben, 't geen als welgestaafd mag aangenomen worden; behalven veele bijzonderheden, te vinden in de | |
[pagina 122]
| |
Verzameling van Stukken in de zaak van Mr. l.p. van de spiegel, zeker den Schrijver niet onbekend. Reeds ontvingen wij de laatste Letteren van dit gedeelte deezes belangrijken én hoogst verdienstelijken arbeids. |
|