Willem en Klaartje, of de voorbeeldige Pastoor; zedelijk Tooneelstukje, met Zang, door Adriaan van der Willigen. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1806. In 8vo. 49 Bl.
Een vaderlandsch stukje, alhoewel slechts eene verdichting, en op geene gebeurde daadzaak in de geschiedenis gegrond. Het heeft tot den vijandlijken inval der Engelschen in het jaar 1799 betrekking, en de lezer of aanschouwer plaatst zich op een dorpje aan de grenzen. Zeker jongeling trof het lot, dat hem tot den krijgsdienst opriep; daardoor wordt eene oude moeder met hare blinde dochter hulpeloos, en een bemind meisje is in angst en vrees over den geliefden. Maar een ander, niet begunstigd minnaar, de neef en erfgenaam van den Pastoor, stelt zich in zijne plaats op de edelmoedigste wijze, daartoe door zijnen oom aangemoedigd, wiens menschlievende gevoelens, ongeveinsde edele verdraagzaamheid, en geheel eerwaardig karakter, te sterkere werking doen, omdat de alzo geholpen jongeling, met de zijnen, den Hervormden Godsdienst belijdt; terwijl zekere bij uitstek slechte en huichelachtige Roomsch-Catholijke vrouw haren verfoeilijken rol meesterlijk, maar vruchteloos speelt, en, opdat aan de voldoening der aanschouwers niets zou ontbreken, zeker verachtlijk gegageerd soldaat mede nog loon naar werk ontvangt. Het stukje, welks zedelijk doel niet te miskennen is, zou ons nog meer voldoen, zo het niet door zogenoemde Vaudevilles verfranscht was; bij de lezing althans doet dit tusschen beiden eens zingen, wanneer het immers niet meer natuurlijk wordt te pas gebragt, op ons gevoel eene zeer onvoordeelige uitwerking. Dan - chaqu'un son gout. Voor den slotzang is de Muzijk 'er bijgevoegd.