een derde gedeelte der Stad had aangeregt.’ (In het nabuurig Katwijk, egter, werd de slag in 't geheel niet gehoord.) De oorzaak der ramp was het springen van een Kraakschip, toebehoorende aan adam van schie, het welk, buiten Amsterdam, aan Ouderkerk, bij den Kruidmolen van hasselaar, met 37000 ponden buskruid belaaden, door Leijden moest passeeren, en reeds 's morgens ten half tien uure in het Rapenburg, tusschen de Koepoorts- en St. Jakobs-grachten, zijne touwen hadt vastgemaakt; wordende de oorzaak van het springen van het schip door zommigen toegeschreeven aan het booren in een der kruidvaatjes, met oogmerk om daaruit iets te vervreemden, door anderen aan het in brand vliegen van spek, welk de knegts, bij des Schippers afweezigheid, zouden gebraaden hebben. Ondoenlijk is het ons, uit hoofde van ons bepaald bestek, van het verhaal een doorloopend verslag te geeven. Gelijk op ons, zoo zullen ook op de Leezers gemengde aandoeningen komen indringen: deels van inwendige blijdschap over het betoon van hulpvaardigheid, zoo door den Koning als andere menschenvrienden uit verscheiden Steden geoeffend, alle welken het karakter onzer Natie tot eere verstrekken; deels van grievend hartenleed over de tooneelen van verwoesting en menschelijke ellende, die op en in den omtrek, ja zelfs op een aanmerkelijken afstand van het Rapenburg, geopend waren, hier van deerlijk gehavende of in puinhoopen veranderde wooningen, ginds van geknotte, verminkte en jammerlijk gesmoorde en omgekomene menschelijke lichaamen.
Daar wij tot geene bijzonderheden kunnen afdaalen, willen wij, egter, niet nalaaten, het volgende over te neemen, als eene kleine teekening, welke van het geheele tafereel eenig denkbeeld kan doen vormen. ‘Daar ligt het prachtige Rapenburg, altijd door vreemdelingen bewonderd, door Inwoners geroemd, nu in bergen van puin veranderd! Daar, op den hoek van de Nieuwsteeg, aanschouwt gij alleen de buitenmuren van het prachtige gebouw van den Heer van Noort, die, deerlijk gewond, met zijne Echtgenoote en Zoon, door de hulp van G. Mulder, L. Ott en C. Emeisje, deszelfs instorting is ontweken, maar die, als een warm vriend der oudheid, het gewigtigste verlies in derzelver gedenkstukken lijdt. Naast dit gebouw stonden weleer twee woningen: in de eerste werd het kind van den Heer van Staveren, aan de borst der gewonde minne, verpletterd, terwijl beide Echtgenooten onder het puin bedolven, schoon van alle goederen beroofd, nog in het leven behouden werden: in de andere werd de geliefde Dochter van den Heer Romswinckel verbrijzeld. Gindsche puinhoop is de woning van den welsprekenden en nog voor Kerk en Vaderland levenden (Hoogleeraar) Rau. Zij is vernietigd, en met dezelve de veeljarige arbeid dezes Geleerden. Men redde