Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1807
(1807)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerzameling van Waarneemingen omtrent de Dierkunde en vergelijkende Ontleedkunde, gedaan in den Atlantischen Oceaan, het binnenste van het Nieuwe Vasteland, en de Zuidzee, geduurende de Jaaren 1799 tot 1803, door Alexander van Humboldt en Aimé Bonpland. Uit het Fransch. Met Plaaten. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. In gr. 4to. 44 Blz.Bij het aankondigen van het zeer kort Uittrekzel van j.c. delametherie, wegens de Reis der Heeren van humboldt en bonplandGa naar voetnoot(*), gewaagden wij van het reeds in 't licht verschijnen der eerste Aflevering des overheerlijken Werks in het oorspronglijke, onder den bovenstaanden Titel. Gemelde kleine Stukje, mogten wij schrijven, kon tot eene voorbereidende Inleiding dienen tot het groot geheel, en de begeerte, om 't zelve in handen te krijgen, eer opwekken dan voldoen. De afgifte des aanvangs verzekert ons hiervan ten vollen. Rasser, dan wij verwagt hadden, ontvingen wij dezelve. Voeglijk, ja noodig, is het, dat wij, deeze in handen krijgende, onze Leezers niet onkundig laaten van 't geen de Uitgeever deezer Nederduitsche Vertaaling, wegens dit belangrijk Werk, zijnen Landgenooten te verstaan geeft. ‘Langen tijd,’ schrijft hij, in een Berigt, ‘heb ik in overweging gestaan, hoedanig ik de Nederduitsche Uitgave van de Reis van humboldt en bonpland, op de geschiktste wijze, zoude daarstellen, en ben eindelijk tot het besluit gekomen om in dezen | |
[pagina 70]
| |
den voet te volgen van de Fransche. De Reis dier Heeren is zoo eenig in hare soort, de Waarneemingen, op dezelve gedaan, zijn zoo ten uitersten gewigtig, dat alle derzelver bijzonderheden de aandacht van alle ware Liefhebbers der Natuurkunde en Natuurlijke Historie verdienen. Echter onderscheiden zich dezelve in bijzondere Klassen, en het geen b.v. den Starrekundigen aanstaat, kan deze of gene Beoefenaar der Dier- en Plantkunde menen wel te kunnen ontberen. Intusschen behoort alles tot de Reis van de Heeren humboldt en bonpland, en treedt dus onder dien Algemeenen Titel, eveneens als het Fransch, in het licht; terwijl echter de inrigting zoodanig gemaakt is, dat de Liefhebbers der Starre-, der Dier- en der Plantkunde, enz. zich afzonderlijk van die gedeelten kunnen voorzien; doch ook de Liefhebbers van het Reisverhaal, zoo het beknopte als het groote, ook niet genoodzaakt zijn, om die Stukken, welke afzonderlijke Takken van Wetenschap betreffen, tegen hun dank te nemen; schoon zeker de uitmuntende Waarneemingen van die groote Reizigers wel verdienen, dat men zich van het volledig geheel voorzie. - Hoewel men thans zeer gehecht schijnt aan het gr. 8vo. formaat, achtte ik deze Reis best in 4to. te geven, omdat de Platen dan des te minder te lijden hebben; terwijl ik echter voornemens ben, het Reisverhaal ook in gr. 8vo. voor des begerende verkrijgbaar te maken. Vooral zal het 4to. formaat hun welkom zijn, die de Werken van buffon over de Dieren in dit formaat bezitten.’ De Boekhandelaar loosjes brengt ook ter kennisse van de liefhebberen den volledigen inhoud van de uit te geeven onderscheidene Deelen deezer Reize, bestaande in de volgende zes Afdeelingen: I. Proeve over de Geographie der Planten, of Natuurkundig Tafereel der Landen omtrent den Equinoctiaal, gegrond op waarneemingen en meetingen, gedaan van den tienden graad Zuider tot den tienden graad Noorder Breedte. - II. Verzameling van Waarneemingen omtrent de Dierkunde en vergelijkende Ontleedkunde, gedaan op den Atlantischen Oceaan enz., met gekleurde en ongekleurde Plaaten. - III. Beknopt Verslag der Reize na de Keerkringen, gedaan in het binnenste van het Vasteland, in de op den Titel vermelde jaaren. - IV. Verslag van Starrekundige Waarneemingen en Afmeetingen, gedaan op het Nieuwe | |
[pagina 71]
| |
Vasteland. - V. Groote Reis na de Keerkringen. - VI. Plantae Equinoctiales, verzameld te Mexico, op het Eiland Cuba, in de Provincien van Caracas, van Cumana en Barcelona, op de Andes van Nieuw Grenada, Quito en Peru, alsmede aan de Boorden van de Rio Nigro, de Orenoco, en de Rivier der Amazonen; met Plaaten. Ziet daar den ganschen en veelbevattenden inhoud deezes door en door beärbeiden Werks van Mannen, met eenen onvermoeiden geest van waarneeming bezield. De korte Voorreden des Heeren humboldt geeft te verstaan, wat wij te wagten hebben in de IIde boven gemelde Afdeeling, waarvan de vier eerste Verhandelingen, hier medegedeeld, zijn van den Heere humboldt, en bestaan in Voorleezingen, door hem, in den jaare 1804, te Parijs, bij de eerste Klasse van het Nationaal Instituut, gedaan. Van dezelve moeten wij een bepaalder verslag doen. De Eerste Verhandeling is over het Tongbeen en het Strottenhoofd bij de Vogels, de Aapen en de Krokodil. De Schrijver handelt in dezelve over het Strottenhoofd en de Lugtpijp van zommige Vogels der Keerkringen; vervolgens over het geluid der Aapen, bijzonder over het Strottenhoofd van den Simia seniculus en zekere Sapajou, die eene verscheidenheid schijnt van den Simia oedipus van linnaeus. Hij voegt 'er bij nog eenige aanmerkingen over het Tongbeen bij de Krokodillen, en de gedeeltlijke beweeging van derzelver Tong. - Zonder de vier keurig uitgevoerde Plaaten kunnen wij geen genoegzaam denkbeeld geeven van deeze Verhandeling; dan, schoon blijkbaar voor Ontleedkundigen bepaald geschikt, ontmoet men, ten opzigte van de Vogel- en Dier-soorten in dezelve betrokken, verscheide ophelderende aanmerkingen van een algemeener aart, die voor allen weetenswaardig zijn, en licht over die Geslachten verspreiden. Wij zullen 'er, naa deeze algemeene aanmerking, niet op stilstaan, om plaats te bespaaren voor het verslag der volgende Verhandelingen van eenen eenigzins algemeener aart. - Hadde men de eerste Aflevering ten lokaas ingerigt, men zou een ander stuk vooraan gezet hebben; doch het doel der Uitgeeveren is te edel voor zulk eene kunstenarij. Over eene nieuwe soort van Aapen, ontdekt aan de oostlijke schuinte der Andes, loopt de Tweede Verhandeling. | |
[pagina 72]
| |
In dezelve merkt de Heer humboldt op, dat, niettegenstaande het groot aantal Aapen, die door de Natuurkundigen beschreeven zijn, het egter waarschijnlijk is, dat men nog niet het tiende gedeelte kent der geenen, die in de daad bestaan. In Africa, en zelfs in het Zuidlijk America, vindt men uitgestrekte vlakten van tachtigduizend mijlen in het vierkant, die, tot hiertoe, door niet eenen Europeaan bezogt zijn. Hij voegt 'er bij, dat de meest bekende Aapen, in de nieuwste en met de grootste pragt uitgegeevene Werken, tot dus verre, nog zo onvoldoende en onvolkomen voorgesteld zijn, dat zij, die de individus leevende gezien hebben, dezelven bezwaarlijk in de uitgegeevene Afbeeldingen zouden herkennen. Hij staaft deeze berispende aanmerking met voorbeelden. Onder het groot aantal nieuwe Sapajous, welke hij gelegenheid gehad heeft, op zijne reis na de Keerkringen, te beschrijven, verkiest hij eenen Aap uit de vlakten van Mocoa, merkwaardig door zijne overeenkomst met den Leeuw van Africa; waarom hij 'er den naam van Leoncito aan geeft. Deeze Aap is zeer zeldzaam, zelfs in zijn vaderland: niet meer dan twee hadt hij 'er van kunnen te zien krijgen. Zijne waarneemingen, daarop gedaan, deelt hij mede, en geeft 'er eene gekleurde Afbeelding van. ‘De Leoncito, of Simia Leonina, is niet langer dan zeven of acht duim, zonder den staart, die de lengte heeft van het lijf, mede te rekenen. Hij is een der kleenste en fraaiste Aapen, die wij gezien hebben. Hij is leevendig, vrolijk, speelziek, maar, gelijk de meeste der kleene Dieren, ligt vertoornd. Wanneer hij kwaad wordt, rijst het haair van zijne keel om hoog, dat zijne gelijkheid aan den Leeuw van Africa vermeerdert.’ De beweegingen van dit Aapje waren zo snel en zo aanhoudend, dat de Schrijver veel moeite hadt in het afteekenen. Hem werd verzekerd, dat de Leoncito in de hutten der Indiaanen van Mocoa, in den huislijken staat, voortteelde. De Derde Verhandeling betreft den Eremophilus en den Astroblepus, twee nieuwe gestachten van de orde der Apodes. Hij vangt dezelve aan met deeze opmerking: ‘Wanneer men zich op de Cordellera de los Andes tot aan de hoogten van tweeduizend zeshonderd Toises en zelfs daar boven begeeft, vindt men groote Kommen en Meiren van eene aanmerkelijke uitgestrektheid. Het is | |
[pagina 73]
| |
vreemd te zien, dat, terwijl de grond aldaar nog bedekt is met een schoon vrugtbaar groen, terwijl de bosschen vervuld zijn met Zoogdieren, en de lugt met eene groote verscheidenheid van Vogels, het water, de meiren en rivieren, zoo weinig bewoond wordt. De oorzaak van dit verschijnzel behoort ongetwijfeld tot de Aardklootkunde; het behoort tot de gewigtige verborgenheden, aangaande den oorsprong en de verhuizing der soorten. - De verbaazende Meiren, die de Stad Mexico, ter hoogte van elfhonderd en zestig Toises, omringen, bevatten niet meer dan twee soorten van Visschen.’ Om de twee hier beschreevene te kennen, heeft men de Afbeeldingen, daarbij gevoegd, noodig. Eene nieuwe soort van Pimelodus, uitgeworpen door de Vuurbergen in het Rijk van Quito, verschaft de stoffe tot de Vierde hier voorkomende Verhandeling. Van dit zonderling verschijnzel gaven wij voorheen reeds eenig verslag; waarom wij thans mogen volstaan met daartoe over te wijzenGa naar voetnoot(*). Genoeg hebben wij bijgebragt, om, door een onopgesmukt berigt, de zo belangrijke, zo zeer ter bevordering van nuttige kundigheden strekkende Onderneeming, aan te prijzen bij onze Landgenooten; ten einde den Uitgeever in staat te stellen, om het Werk, op den begonnen voet, voort te zetten. Kosten noch moeite verklaart hij te zullen ontzien, en den prijs zo gemaatigd mogelijk te zullen stellen. In de daad, is de prijs deezer Afleveringe daarvan een staal, dan kan men zich veel onderrigts voor een maatigen prijs belooven. - De Vertaaler heeft zich veel moeite gegeeven, om zijnen Landgenooten goed werk te leveren. - De Plaaten beantwoorden ten vollen aan de beschrijving. |
|