Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 661]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.Iets voor de bestrijders der rede, in zaaken, den Godsdienst betreffende.(Volgens bulkley's Notes on the Bible.)
Het is bij zommige Godgeleerden, ook in onze dagen, meer en meer de gewoonte geworden, om sterk en met veel drifts uit te vaaren tegen het gebruik der Rede in zaaken van den Godsdienst: dan dit bedrijf is even ongerijmd, als het zou weezen, dat een man een zwaar gewigt optilde, om te bewijzen, dat hij geheel en al het gebruik zijner armen verlooren hadt. De Openbaaring, daar zij zich beroept op onze verstandlijke vermogens, en verlangt de beslissingen te hooren van ons onbedorven verstand, kan niet verondersteld worden, de vernietiging, of zelfs de laagstelling, der Rede te vorderen. Verstandiger schreef deswegen mornay, in de Voorreden van zijn Werk over de Waarheid der Christlijke Openbaaring. Jooden en Heidenen hebben eene algemeene natuur, die aan beiden eene algemeene Wijsbegeerte schenkt, en zekere algemeene beginzels: dat 'er is één god, de Bestuurder aller dingen; dat Hij goed is, en op geenerlei wijze oorzaak van het kwaade; dat Hij wijs is, en gevolglijk niets te vergeefs doet; - dat de Mensch van natuure tot de Onsterflijkheid geschikt is; dat de Mensch god moet vereeren, en Hem welbehaagelijk wandelen, ten einde Hij de gelukzaligheid verkrijge; terwijl die zelfde Mensch aan veele verkeerd heden blootgesteld, en dikwerf ten kwaade geneigd is Hij verzendt daarom, in het Werk zelve, den Leezer vaak na seneca, plutarchus, epictetus en anderen, om te toonen, hoe zeer de Leer der Christenen wegens de Voorzienigheid zamenstemt met de Wijsheid der Heidenen. Men vindt in de Openbaaring, en in de Euangelie- | |
[pagina 662]
| |
schriften bovenal, zodanige Daaden als Pligten voorgeschreeven, die haaren grond hebben in het Licht en de Wet der Natuure. Tot deezen rang behooren alle de Zedeleeringen, daarin met zo veel klems voorgeschreeven. Zij zijn den Mensch eenigermaate van elders en uit andere beginzels bekend. Het Licht der Natuure leert ze, en bevestigt ze. Apostel paulus, van het Menschdom in 't algemeen spreekende, verklaart, dat het geen van god kennelijk is, 't zelve geopenbaard is: want god heeft het geopenbaard; vermids Gods onzienlijke dingen, van de schepping der wereld aan, uit de schepzelen verstaan en doorzien worden, beide zijne eeuwige kragt en Godlijkheid. Rom. I:19, 20. - De weezenlijke Eigenschappen des Allerhoogsten, die onze zedelijke verpligting omtrent god noodzaaklijk maaken, zijn desgelijks door het Licht der Natuure kennelijk. En is het dat zelfde Licht, 't geen de Menschen in staat stelt om over hunne zedelijke bedrijven te oordeelen, en derzelver goedheid of slegtheid op te maaken. 's Kruisgezants taal is ten deezen opzigte nadruklijk. Want wanneer de Heidenen, die de Wet niet hebben, van natuure de dingen doen, die der Wet zijn; deezen, de Wet (de beschreevene Wet) niet hebbende, zijn zichzelven een Wet, als die betoonen het werk der Wet geschreeven in hunne harten, hunne Conscientie medegetuigende, en de gedagten onder elkander zich beschuldigende, of ook ontschuldigende. Rom. II:14, 15. De groote cyrus, zegt de Heer blackwall, geloofde vast in eenen Toekomenden Staat en de eeuwige duurzaamheid van der menschen Zielen. Volgens diens Schrijvers welgegronde aanmerking, zou 'er eene heerlijke Verzameling van Zedelessen, zo in zin als taal, zeer gelijkende op die der Gewijde Schrijveren, uit de Schriften der Heidensche Wijsgeeren en Dichters kunnen opgemaakt wordenGa naar voetnoot(*). |
|