Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.Iets naders over het eerste gedeelte van Simeon's Lofzang, Luc. II:29, 30.Het is zekerlijk vreemd, dat het gezegde van simeon, vs. 29, Nu laat gij Heer uw dienstknecht gaan in vrede naar uw woord, zoo algemeen, zoo eenstemmig, opgevat is als een wensch, om uit dit leven te mogen uitgaan, en in de zalige ruste opgenomen te worden, nu hij den ook aan hem beloofden Messias in het vleesch had gezien: te meer, daar de berijming van 's mans Lofzang achter onze Psalmen, Zoo laat gij Heer uw knecht, enz., eene andere verklaring insluit. Ook door eene Latijnsche Verhandeling over dien Lofzang, van den Rustenden Dordrechtschen Leeraar van breukelen, kwam ik tot nadenken over de gewone opvatting; doch kon niet in alles die verklaring bijvallen. Zij kwam mij wat te gedrongen voor. Dat hier geen wensch - geene bede, neen, maar eene dankbare vermelding van Gods weldaden moest plaats hebben, dit, voelde ik, vorderde het denkbeeld van een Lofzang, en het απολυεις in de aantoonende wijze. Maar dat hier aan het Volk van Israël moest gedacht worden, wanneer simeon zegt: uw knecht, konde ik niet toestemmen: dit, dacht mij, zou geen der hoorderen van zijnen Lofzang bij mogelijkheid gevat hebben. Thans echter zie ik dat dit gevoelen bijval vindt; en dit gaf mij aanleiding, om de redenen voor hetzelve ernstig te overwegen; maar geeft ook tevens gelegenheid, een verschillend resultaat mede te deelen. Hoe oud simeon was, en dat men hem, met regt, den grijzen simeon zou kunnen noemen, op grond van die bijzonderheid, in het 26 vs. door lucas ons gemeld, daarvoor zie ik geen bewijs: maar dat toch de uitdrukking, die lucas vs. 26. bezigt, aanleiding | |
[pagina 270]
| |
geeft, om aan eenen man van jaren te denken, die reeds als bejaard, als oud genoeg, om niet geacht te worden, zijne dagen ter helft gebragt te hebben, had kunnen overleden zijn geweest, dunkt mij, moet elk voelen: de gelijkluidende plaats, matth. XVI:28, bevestigt dit meer, dan dat zij het tegendeel zou begunstigen, als men vs. 28 slechts in verband leest met vs. 27, alwaar van een komen ten gerigte gesproken wordt, tot straf van der Joden ongeloovig verwerpen van den Christus; en daartoe moest nog een tijdvak van 40 jaren verloopen, hetwelk te beleven, zekerlijk maar aan sommigen van Jezus toenmalige hoorders zal zijn te beurt gevallen. In het algemeen dient aangemerkt te worden, dat vs. 26. ons door lucas schijnt medegedeeld te zijn, tot regt verstand van simeon's danktaal; ofschoon men het misbruikt, wanneer men zich, ten aanzien van απολυεις, eene Enallage temporum veroorlooft. - Natuurlijk, dunkt mij, moet die bijzonderheid, ons medegedeeld, dienen, om κατα το ρημα σȣ naar uw woord te verklaren: maar dan niet minder om te vatten, welke de weldaad zij, die hem thans te beurt valt, en Gode lof doet zingen. Twee vragen moeten beantwoord worden, tot regt verstand van het 29 vs. van luc. II. - Wien verstaat simeon door den knecht? - en wat zegt het: dien knecht in vrede te laten gaan? - Van de beantwoording dezer vragen hangt de verklaring af, wat men door het woord of de belofte verstaan moet, volgens welke de Heer dien knecht liet henengaan. Wien verstaat simeon door den knecht? zichzelven; of het Volk Israëls? Dat men hier de exegetische mogelijkheid niet verwarre met de waarschijnlijkheid! Zekerlijk wordt het Volk van Israël Gods knecht genoemd, in verscheidene plaatsen van het Oude Verbond zoo wel, als in den Lofzang van maria, Luc. I:54. Maar dat men de moeite neme, om alle die plaatsen op te zoeken en na te gaan, waarin Israël Gods knecht genaamd wordt; dan zal men bevinden, dat of uitdrukkelijk Israël of Jacob 'er bijgevoegd wordt, of zoo niet, het dan uit het verband zoo klaar en duidelijk is, dat men aan geen' ander' kan denkenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 271]
| |
Dat hier nu zulk eene aanwijzing noodig was, spreekt van zelven: doch het vervolg van den Lofzang geeft geene de minste bepaling, voor die beteekenis van knecht, dat het op het Volk van Israël zoude zien. Maar moeten wij niet aan een' ander' denken, dan aan simeon zelven? en bewijst het volgende vers, waarin hij niet zegt, ‘want zijne oogen,’ maar ‘mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien,’ zulks niet? Maar indien wij slechts op de Psalmen van david letten, dan zullen wij zien, dat zulk eene verwisseling, van den derden met den eersten persoon, den Dichteren gewoon is; b.v. ps. XIX:14. ‘Houd uwen knecht terug van trotsheden: laatze niet over mij heerschen.’ Ps. XXXI:17. ‘Laat uw aangezigt over uwen knecht lichten: verlos mij door uwe goedertierenheid.’ Ps. CXIX:17. ‘Doe wel bij uwen knecht [dat] ik leve en uw woord beware.’ Vs. 49. ‘Gedenk des woords tot uwen knecht [gesproken] op het welk Gij mij hebt doen hopen.’ Vs. 124. ‘Doe bij uwen knecht naar uwe goedertierenheid, en leer mij uwe inzettingen.’ En vs. 135. ‘Doe uw aangezigt lichten over uwen knecht, en leer mij uwe inzettingen.’ Uit alle deze plaatsen zien wij dus, dat, wanneer uw knecht, vs. 29, op zichzelven, zonder bijvoeging van Jacob of Israël, het Volk Israëls niet kan beteekenen, het 30 vs. geenen den minsten grond geeft, om van de natuurlijke beteekenis van het woord knecht, in den mond van simeon, af te gaan, of aan eenen anderen, dan aan hemzelven, te denken. Maar wat beteekent dan nu het henengaan van hem in vrede? - Dit toch moet bij elkander gevoegd, althans het bijvoegsel in vrede niet overgeslagen worden, het gene simeon mij toeschijnt daarom achteraan in zijne Godverheerlijking te plaatsen, om 'er den nadruk op te doen vallen. | |
[pagina 272]
| |
Van simeon kan het slechts in twee beteekenissen genomen worden: of van sterven; of van het verlaten van de plaats, waar hij zich thans bevond. In de laatste beteekenis komt het meestal voor bij lucas in dit boek, en in dat der Handelingen der Apostelen. Men zie slechts de plaatsen bij trommius, op het woord gaan laten. In die beteekenis zou dan de dankzeggende vermelding: Nu laat gij Heer uwen knecht in vrede gaan, zeggen: ‘Nu Gij uw woord en zijnen wensch vervuld hebt, kan uw knecht gemoedigd, opgeruimd, en in het vol bezit van het heil, waarop hij hoopte, uw bedehuis verlaten, en naar zijne woning terugkeeren.’ Deze beteekenis zou beslissende zijn, indien in de belofte, volgens vs. 26. hem gedaan, tevens vervat was, dat hij den Christus in den Tempel zou zien. Natuurlijk was het dan, dat hij nimmer zoo vrolijk, zoo opgeruimd, en in het vol bezit van het beloofde heil, naar huis was terug gekeerd, dan hij nu doen kon, en doen zou. Ook, zoo simeon, verre van Jeruzalem woonachtig, en thans op een der hooge feesten aldaar zijnde, die ontmoeting had; dan paste het woord in die beteekenis zeer wel in zijnen mond, niettegenstaande hem niet stellig de plaats aangekondigd ware, waar hij den Christus zou zien. Maar nu lucas van zulk eene bijzonderheid, in de belofte, aan hem gedaan, geene melding maakt, maar ons integendeel berigt, dat hij in Jeruzalem was; hetwelk zoo veel moet zeggen als wonende te Jeruzalem, naardien het van zelven sprak, dat hij, in den Tempel God verheerlijkende, op dien tijd in de Stad moest wezen; nu komt het mij, niettegenstaande ik reeds voor mijzelven voorheen het woord in die beteekenis heb genomen, bij nader onderzoek, wat gedwongen voor, dat de volvrolijke en verheugde man, bij den aanvang van zijnen Lofzang, om naar huis gaan zou denken, daar hij natuurlijk zich zoo lang bij het Kind, en zijne ouders, zal opgehouden hebben, als de omstandigheden vereischten, of zelfs gedoogden. Laat ons dan zien, of de eerste beteekenis zonder Enallage temporum hier beter voege en meer aannemelijk zij. Dat in die beteekenis het woord απολυειν gebruikt wordt, kan men zien bij de LXX, die het gebruiken num. XX:29 van aaron's overlijden, als ook gen. | |
[pagina 273]
| |
XV:2 van abraham, alwaar hij zegt, henen te gaan zonder kinderen. Echter moet ik doen opmerken, dat sterven niet altijd zegt het eigenlijk adem uitblazen: het kan ook in ruimer beteekenis genomen worden. Paulus zegt 1 cor. XV:31. Ik sterve alle dage: het gene daar beteekent, dagelijks in doodsgevaar te zijn; den dood voor oogen te hebben. - Even zoo vinden wij ook, dat begraven in ruimer beteekenis genomen wordt: als jezus zegt, op het verzoek: laat mij eerst mijn vader begraven? Laat de dooden hunne dooden begraven, dan kan men bezwaarlijk, als men de Joodsche gewoonte, blijkens Hand. V:6, 10, om den zelfden dag, ja terstond, de dooden te begraven, aan het eigenlijk begraven van een lijk denken; naardien het zoo min te denken is, dat een zoon, in dien korten tusschentijd, het lijk zijnes vaders zou verlaten, om een discipel van jezus te worden, mits zoo veel uitstel, als tot de eigenlijke begrafenis noodig is, - als dat jezus zulk een kort uitstel zou weigeren. Zegt dus daar, begraven van den vader, verzorgen, oppassen, de oogen sluiten, en alles bestellen tot na den afloop der eigenlijke begrafenis; en noemt paulus reeds den dood voor oogen te hebben, in doodsgevaar te verkeeren, een dagelijks sterven; met die bepaling past de beteekenis, mijns inziens, in den mond van simeon, in den indicativus modus, zeer schoon. Hem was de belofte gedaan, van den dood niet te zullen zien, voor dat hij den Christus, den Heer, gezien had. Zoo lang dat dus niet gebeurd was, kon hij zeker, was zijn geloof levendig aan die belofte, op langer leven rekenen: hoe oud hij dan zijn mogt, (een Jongeling was hij voorzeker niet meer; daar is zijne taal ook te deftig toe;) welke krankheden hij ook mogt ondergaan; welke zwakheden daaruit ook overbehouden, ter beproeving van zijn geloof: was hij vertrouwende op God, dan mogt hij om geen sterven denken; maar zeker zich beschouwen als iemand, die nog langer hier op aarde vertoeven moest. Intusschen; de godvreezende en regtvaardige man gevoelde zeker ook het onvolmaakte van al het aardsche en ondermaansche; en de begeerte naar een hemelsch en beter vaderland had zoo wel bij hem plaats, als de verwachting van Israëls vertroosting. | |
[pagina 274]
| |
Daarbij verliep 'er welligt een geruime tijd tusschen de belofte en de vervulling - Gods gewone weg! En de omstandigheden des tijds, ach zoo donker! Hoe weinig geleek het 'er naar, dat onder zulk een verbasterd nakroost een Rijk zou opgerigt worden, waarin, volgens de teekeningen der Profeten, reinheid en heiligheid, en Godsvrees in geest en waarheid, het karakter der onderdanen zou zijn: integendeel, Gods regtvaardigheid scheen wel eene vertraging van de belofte te vorderen; althans men had niets te zeggen, indien Hij zijne gunst aan zulk een verbasterd nakroost onttrok. - Zulke overleggingen kunnen niet vreemd gerekend worden bij simeon, in zijnen leeftijd, als men zich daarin slechts verplaatst. - Dan eensklaps verandert de staat, ten minste de gedaante van den staat, van zaken. Hetgene God beloofd had aan de Vaderen, en aan hem, vervulde Hij: hij zag den Christus, den Heer, en drukte Hem in zijne armen, aan zijne borst. Rust, vrede, blijdschap en kalmte komen 'er in zijne ziel; en hij is in het genot van het beloofde heil; zijne oogen zien den vrede, de zaligheid. Nu beschouwt hij den toestand des volks uit een gansch ander oogpunt, en in betrekking tot het aanstaande lot des Kinds; en voorspelt, door den Profetischen geest, dingen, waarover een maria en jozef zich verwonderen. Maar nu is het tijdstip en oogenblik daar, dat hij van zijn leven niet meer zeker was. Van nu af hield die zekerheid op, en, naar Gods geopenbaarden raad, kon hij zich beschouwen, als dien uitgediend hebbende; vooral, als onderdom, ligchaamszwakheid, en ambteloosheid in de maatschappij, eenen spoedigen dood deden verwachten; en kon zich dus beschouwen als iemand, die, van dezen oogenblik af aan, zich moest schikken, voorbereiden, tot sterven. Losgemaakt van de aarde; geen hooger goed en wenschen op dezelve kennende, dan die thans vervuld waren, kon hij dankbaar en blijde het tijdstip der ontbinding te gemoet zien - dankbaar en blijde; dewijl nu alles, wat hem te voren mogt doen vreezen, twijfelen, zuchten, en hem kwellen, geheel verdwenen was. - De vervulling der belofte, in zulke moedbenemende omstandigheden, als waarin zijn volk, staatkundig en zedelijk, zich bevond, konde hem, ongeacht dat alles, zijne overige dagen in vrede en rust doen slijten, en alles | |
[pagina 275]
| |
uit een vrolijker en beter gezigtspunt doen bezien. Dat Kind, een licht der Heidenen; en tot Heerlijkheid van Israëls volk, doch langs den weg van tegenspraak, die smartelijk zou zijn voor zijne Moeder; en velen in Israël tot eenen val, - was bij hem stoffe, of van vreugde, of van rust, en een sleutel ter verklaring van de treurige omstandigheden des volks, tijdens de geboorte van dien heilaanbrenger. En was dit geen dankensstof voor dien regtvaardigen en godvruchtigen, dat hij zijne taak op deze wereld als afgewerkt beschouwen, en dien tijd, hoe kort of lang ook, dat hij verblijven moest, in stille kalmte, en in het genot van het toegezegde heil, door- en ten einde brengen kon; niettegenstaande al dat gene, het welk hem te voren droefheid, kwelling, en somtijds twijfeling, veroorzaakt had?
albert goedkoop, Pred. Baarland, den 10 Mei 1806. |
|