Een iets over het lachen.
De Mensch is de éénige onder alle Dieren, die lacht; hij is ook de éénige, die voor kitteling vatbaar is. De Ouden hebben altijd twee soorten van lachen onderscheiden: de eene, door eene aandoening van blijdschap veroorzaakt; de andere, zonder reden. Aristoteles verhaalt, dat 'er in den omtrek van den Boristhenes eene plant groeit, wier sap, met wijn gemengd, een lachen veroorzaakt, 't welk eene soort van dronkenschap is. Eene andere plant, die in Sardinie wast, Apiaster genoemd, verwekt een stuiptrekkend lachen, bij den naam van Sardinisch lachen bekend, en waarvan de uitwerking doodelijk is. De Ouden gewaagden verder van zedig of glim-lachen; van onmaatig lachen, Cachinnus, zijnde het schateren; het Ajax lachen, of lachen uit woede; het Honds-lachen, valsch lachen, waarin men de tanden laat blinken, zoo als in vallende ziekte plaats heeft; het Catonisch lachen, zijnde sterk en duurzaam; het kinder- of beuzelagtig lachen.
'Er zijn menschen, die nooit hebben gelachen. Angelus politianus gewaagt van eene Italiaansche familie, in welke men nooit hadt gelachen, van vader tot zoon. De doorluchtige phocion hadt nooit gelachen noch geschreid. Socrates, daarentegen, scheen altijd een kwaadaartig lachen op de lippen te hebben. Cato heeft slegts eens in zijn leeven gelachen: hij lachte toen zeer zwaar en lang agtereen. - Het volksbegrip houdt in, dat de dooden naa de opstanding niet meer zullen lachen. De grond dier meeninge is, dat lazarus, die, naa zijne opstanding, nog verscheiden jaaren leefde, en in Provence het Euangelie hadt verkondigd, nooit wederom zou gelachen hebben tot aan zijnen tweeden dood. - Augustinus en andere Kerkelijke Schrijvers hebben beweerd, dat de Zaligmaaker nooit heeft gelachen. Hun voornaamst bewijs is, dat het Euangelie 'er geen woord van spreekt: inderdaad eene niet zeer voldoende reden.
Het lachen heeft eenige kranken behouden, en anderen gedood. Het heeft gevaarlijke gezwellen doen doorbreeken; het heeft slaapziekten doen ophouden. Een Geestelijke, van eene kwaadaartige koorts aangetast, kreeg een toeval van lachen, 't welk hem twee dagen buiten eeten, drinken en slaapen hieldt, naa verloop van welke hij lachende stierf. - Men gewaagt van eene Vrouw, die nooit ter stoel ging, zonder een voorafgaand schaterend lachen. - Een Aap, die, aan het voeteneinde van het bed van eenen Paus, die op sterven lag, speelende, de driedubbele Pauslijke Kroon op zijn hoofd zette, maakte den kranke dermaate aan het lachen, dat 'er eene heilzaame scheiding het gevolg van was, die eene volkomene geneezing aanbragt. - Een Jongeling, die een